Teksten van Groenplaats I

https://id.erfgoed.net/waarnemingen/219573

Groenplaats ()

Tijdens de opgraving zijn sporen aangetroffen uit de Romeinse tijd, de Vroege Middeleeuwen, de Volle Middeleeuwen, de Late Middeleeuwen en de Nieuw tijd. De sporen waren, afhankelijk van de ouderdom, zeer slecht tot goed zichtbaar. Op basis van het intensieve specialistische onderzoek naar de samenstelling van de bodem kan worden bepaald dat er sprake is van twee gescheiden sporenniveaus. De vroegste sporen bevinden zich in de top van de Mullemklei. Het gaat hier om sporen uit de Romeinse en Merovingische periode. Deze bewoningslaag wordt op basis van de resultaten van het landschappelijke onderzoek ergens voor het jaar 1200 overspoeld, waardoor een nieuw bewoningsoppervlak ontstaat. Gezien het feit dat de eerste bewoningsfase tussen 1150 en 1300 wordt gedateerd, moet deze overstroming feitelijk voor 1150 hebben plaats gevonden. Op dit niveau bevinden zich de sporen die behoren tot de prestedelijke situatie binnen het plangebied. In de 17e eeuw wordt het plangebied vervolgens opgehoogd en ontstaat het bewoningsoppervlak van de stedelijke fase.

Romeins

Uit de Romeinse tijd dateert slechts een enkele kuil. Mogelijk zijn er meer sporen aangetroffen uit deze periode, echter zijn die vanwege de afwezigheid van vondstmateriaal niet te dateren. Bovendien wijst de geringe hoeveelheid vondstmateriaal uit de Romeinse tijd erop, dat daadwerkelijke bewoning waarschijnlijk verder weg heeft gelegen of incidenteel is geweest.

Vroege middeleeuwen

Uit de Vroege Middeleeuwen dateren slechts een vijftal sporen, waarvan er over vier stuks niet veel bijzonders valt te melden. Het betreft kuilen, zonder noemenswaardige additionele informatie. Uit deze periode dateert wel het meest opvallende spoor van de gehele opgraving, een Merovingisch inhumatiegraf. Het betreft een vrij jong overleden volwassene, die op basis van de weinige geslachtskenmerken als vrouw wordt getypeerd. DNA onderzoek heeft echter uitgewezen dat het een man betreft. In het graf zijn diverse grafgiften mee gegeven, zoals een aardewerken potje, een sax, riembeslag, pijlpunten etc. De aanwezigheid van een begraving uit deze relatief vroege periode kan veel betekenen voor de ontstaansgeschiedenis van Rekem. Vooralsnog wordt deze in de 10e eeuw geplaatst, maar kan dus mogelijk met wel drie eeuwen verder worden terug gebracht. Het antwoord op de vraag of dit goed te onderbouwen is, ligt aan de omstandigheden waarin dit individu is begraven. Betreft het een geïsoleerde begraving, of betreft het hier een (klein) grafveld? In het laatste geval kan worden verondersteld dat men zich ook hier heeft gevestigd. Summiere aanwijzingen hiervoor zijn te vinden in de aanwezigheid van enkele pijpbeenderen binnen het plangebied, in twee kuilen die direct naast de Merovingische inhumatie zijn aangetroffen. Het betreft een vrij grote, langwerpige kuil (S49), waarin een los scheenbeen en kuitbeen werd aangetroffen en een kuil (S359) waarin niet alleen een los dijbeen werd waargenomen, maar ook Romeins glaswerk.

Volle middeleeuwen

In de staart van de Volle Middeleeuwen vind de meest intensieve gebruiksperiode plaats. Deze bestaat uit een wirwar aan grote kuilen, die vermoedelijk dienst hebben gedaan als leemwinningskuilen. Er werd tevens een vermoedelijke plattegrond van een bijgebouw aangetroffen, alhoewel de precieze layout en het type niet kon worden vast gesteld.

Een mogelijke oven wijst op de fabricage van dakpannen, terwijl een tweede oven wijst op metaal verwerking, specifiek messing en zilver.

Daarnaast zijn een erfgreppel, een waterput met natuurstenen krans, een krengbegraving en een waterkuil aangetroffen.

Een grote reeks niet nader te dateren kuilen behoort, gezien het feit dat de meeste kuilen die wel te dateren zijn binnen deze fase vallen, vermoedelijk ook tot deze periode.

Het plangebied is waarschijnlijk onderdeel geweest van een ambachtelijke zone, waarbij de bewoners in de directe omgeving hebben gewoond. Een analyse van de cultuurlaag die binnen het plangebied is terug gevonden wijst duidelijk op een afwezigheid van antropogene indicatoren in het noordoostelijke deel van het plangebied. Deze antropogene indicatoren zijn echter wel duidelijk aanwezig in het zuidwestelijke deel van het plangebied. Op basis hiervan moet worden geconcludeerd dat de gebruikers van deze ambachtelijke zone dicht in de buurt van de zuidwestelijke zijde van het plangebied hebben gewoond. Het gebrek aan structuur en eenheid dat waar te nemen in de verspreiding en diepte van de leemwinningskuilen wijst erop dat er vermoedelijk geen sprake is geweest van een heuse industrie, maar dat men produceerde voor de lokale gemeenschap.

In deze fase bestond het dieet van de bewoners uit verschillende graansoorten, alsmede peulvruchten. Graansoorten die in deze periode geïdentificeerd konden worden zijn haver, (bedekte) gerst, rogge en (brood)tarwe. Bij de peulvruchten konden linze en erwt/boon worden onderscheiden. Ook walnoten werden waarschijnlijk gegeten en lokaal verbouwd. Ook werd vlas gebruikt, al is het niet duidelijk of deze plant was gebruikt voor consumptie en/olieproductie, of dat het werd verwerkt voor de vezels. Daarnaast is er een onverkoolde steenkern van bosaardbei aangetroffen.

Late middeleeuwen

Een bescheiden reeks sporen die in de periode 1300‐1500 gedateerd kunnen worden wijzen erop dat de bewoning wordt voortgezet. Het geringe aantal sporen en de geringe hoeveelheid vondstmateriaal lijken wel aan te tonen dat het gebruik van de locatie zijn beste tijd heeft gehad. Er werden kuilen aangetroffen, als ook een greppel, een waterput, een waterkuil en twee krengbegravingen.

1500‐1600

Het terug nemend gebruik van de locatie zet zich tot in deze periode voort. De geringe hoeveelheid sporen en vondstmateriaal wijst erop dat het plangebied feitelijk niet meer werd gebruikt. Alhoewel een waterput op basis van het vondstmateriaal in deze periode werd gedateerd, is het materiaal in een nazak aangetroffen. De put zelf behoort vermoedelijk tot een vroegere periode. Dit kan echter niet hard worden gemaakt, omdat het spoor zodanig precair gelegen was, dat het spoor niet voldoende kon worden onderzocht. Er werden tot slot een kuil en een krengbegraving aangetroffen, als ook een geïsoleerd gelegen inhumatiegraf. In het graf is het lichaam van een ca. 8 jarig kind bijgezet. Op basis van de gegevens is er sprake van een bij tijd en wijlen ziekelijk kind, dat met weinig zorg is weg gedaan, op een plek waar nauwelijks mensen kwamen en weg van de reguliere begraafplaats. Het geheel geeft een enigszins unheimlich gevoel en doet de vraag rijzen, of het kind niet stiekem is begraven en of er dan mogelijk sprake is geweest van een niet natuurlijke dood.

1600‐1900

Vanaf het jaar 1590 wordt het plangebied bij de stad Rekem betrokken. Dit kan archeologisch duidelijk worden aangetoond, doordat er een ophogingspakket werd aangebracht om het gebied bouwrijp te maken voor de toekomstige (bakstenen) bebouwing, waarbij het aardewerk dat in deze laag is aangetroffen dateert tussen 1575 en 1625. Het aangetroffen muurwerk is in deze laag ingegraven. Binnen het plangebied werd vanaf omstreeks 1600 een pastorie, een drossaardswoning en een brouwerswoning gerealiseerd, die uiteraard gedurende hun bestaan door verschillende families werd bewoond. In de verschillende keldergewelven zijn reparatie‐ en bouwfasen herkenbaar, alhoewel deze niet nauwkeurig gedateerd kunnen worden, en op de achtererven zullen ook meerdere bouwfasen vertegenwoordigd zijn.

Het dieet van de bewoners in Nieuwe Tijd B bestaat uit een mengeling van geïmporteerde, lokaal verbouwde en uit het wild verzamelde vruchten, waaronder bosaardbei, framboos, braam, vlier, druif en vijg. Daarnaast werd er graan en boekweit gegeten, wat is af te leiden aan het aanwezige pollen. Ook werd in deze periode gebruik gemaakt van kruiden en specerijen. Kervel en anijs zijn oorspronkelijk afkomstig uit het (oostelijk) Middellandse Zeegebied, maar werden in de Romeinse tijd en later vanaf de 16e eeuw lokaal verbouwd, hoewel de kruiden ook geïmporteerd konden worden. Kruidnagel is geïmporteerd uit tropische gebieden en was een duur product. Het lijkt er dan ook op dat de bewoners van het terrein niet arm waren.

Nieuwste Tijd

Pas in de jaren ’60 van de vorige eeuw zijn de woningen gesneuveld. Op de achtererven verrezen beerputten, schuren en andere bijgebouwen. De weinig aanwezige kuilen wijzen erop dat er nog slechts sporadisch werd gegraven in de tuinen, het afval werd voornamelijk op andere wijze weg gedaan. Het aangetroffen vondstmateriaal wijst op een wat rijkere middenklasse en in het geval van de pastorij zelfs op een zekere rijkdom. Tegen het eind van de 19e eeuw verscheen er op één van de voormalige achtererven een Meisjesschool.


Auteurs:  Deville, Tom
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Groenplaats I [online], https://id.erfgoed.net/teksten/425387 (geraadpleegd op ).


Groenplaats I ()

Op basis van het historisch kaartmateriaal is de locatie vanaf de 16de eeuw bewoond geweest en lag het pal middenin het historische centrum van de oude stad Rekem. Geo(morfo)logisch gezien ligt het gebied in de Maasvallei. Op ongeveer een tot twee kilometer westwaarts begint de aanzet van het Kempisch plateau met de verschillende stroomgeulen van waterlopen die uitmonden in de Maas. (overgenomen uit Deville, 2018)

Auteurs:  Cousserier, Katrien
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)


Je kan deze tekst citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Groenplaats I [online], https://id.erfgoed.net/teksten/350862 (geraadpleegd op ).