In 2018 werd door Aron bv aan de Meierstraat in Kessenich (gem. Kinrooi) een vlakdekkende opgraving uitgevoerd naar aanleiding van een geplande verkaveling.
De oudste aangetroffen vondst betrof een mesolithische marebladspits. Opvallend is dat deze vrij diep in de opvulling van een neolithische kuil werd aangetroffen. Aangezien het slechts om één vondst gaat, veronderstellen we geen prehistorische occupatie op de site te Kessenich. Mogelijk passeerde hier ooit een mesolithische jager-verzamelaar die zonder het te beseffen één van zijn spitsen verloor.
De oudste occupatie van de site kan in het midden neolithicum gedateerd worden. In deze periode maakte de site deel uit van een omvangrijk aardwerk dat door mensen van de middenneolithische Michelsbergcultuur ingericht werd.
Aardwerken, ook wel enclosures genoemd, vormen de meest karakteristieke vindplaatsvorm van deze cultuur, die in onze contreien tussen 4300 en 3800 v. Chr. gedateerd wordt en waarin men twee stilistische groepen onderscheidt, zijnde de Belgische groep van de Michelsbergcultuur met sites in Midden- en Noord-België én de Groep van Spiere in het Scheldebekken.
Tot kort voor het onderzoek waren in België elf aardwerken bekend, waarvan vier in Vlaanderen. Met de ontdekking van het aardwerk in Kessenich kan aan deze lijst een twaalfde site toegevoegd worden.
Het aardwerk van Kessenich blijkt op basis van een 14C-datering en ingezameld vondstmateriaal omstreeks 4000 v.Chr. ingericht te zijn geweest. Als locatie voor het aardwerk werd gekozen voor het hoger gelegen pleniglaciale terras van Mechelen-aan-de-Maas en dit op de plaats waar deze als een ‘landtong’ vooruitsteekt in de alluviale vlakte van de Maasvallei. Het aardwerk dat ongeveer 18 ha groot moet zijn geweest, werd zo aan twee zijden begrensd door een meters hoge talud.
De westzijde van het aardwerk werd door een imposante gracht afgebakend waarvan tijdens het onderzoek het zuidelijke deel werd aangesneden.
De gracht, die in het opgravingsgebied over een afstand van 160 m gevolgd kon worden en in totaal zo’n 700 m lang moet zijn geweest, liep mogelijks parallel met een tweede gracht ten oosten ervan. Tussen beide grachten in was een 10 m brede ‘lege’ zone aanwezig, wat een indicatie vormt voor de aanwezigheid van een aarden wal van deze breedte, mogelijk met een palissade erbovenop.
De gracht kende twee onderbrekingen, vermoedelijk doorgangen, met verschillende sporen rondom mogelijk behorend tot doorgangsconstructies.
Aan de zuidelijke ingang bevond zich een rituele depositie van een bekervormige pot.
De enclosure van Kessenich past - ondanks enkele eigenheden - goed in het algemene beeld dat gekend is van enclosures in België.
Hoe het binnengebied van het aardwerk van Kessenich ingericht was en wat de functie ervan geweest is (versterkte nederzetting, veekraal, marktplaats, centrale ontmoetingsplaats, terrein voor rituele handelingen, ....), kon uit het onderzoek niet afgeleid worden. Het ingezamelde vondstmateriaal, dat op één rituele depositie na als afval te interpreteren is, lijkt evenwel aan te tonen dat het aardwerk van Kessenich weinig intensief gebruikt werd.
Dit vondstmateriaal vertelt ons ook iets over de mensen die de enclosure van Kessenich hebben ingericht.
Het aardewerk vertoont namelijk sterke affiniteiten met de Michelsbergcultuur van het Rijnland. Op basis hiervan mag het aardwerk van Kessenich aan de Belgische groep van de Michelsbergcultuur toegeschreven worden. De aanwezigheid van enkele fles- en bekervormige potten die kenmerkend zijn voor het aardwerkensemble van (de groep van) Spiere wijzen echter op het bestaan van nauwe contacten met deze groep. Hoe we deze contacten moeten zien, is vooralsnog niet duidelijk.
Men kan zich – gezien de speciale betekenis die aan één van deze potten werd toegekend (rituele depositie) - echter de vraag stellen of de mensen van deze groep niet een rol gespeeld hebben bij een evenement op het aardwerk of misschien zelfs bij de inrichting ervan.
Wanneer het aardwerk van Kessenich opgegeven werd, is niet duidelijk.
Het ingezamelde aardwerk en de bekomen 14C-dateringen laten enkel een ruime datering toe.
Waarom het aardwerk verlaten werd, is evenmin bekend. Er zijn evenwel geen aanwijzingen dat aan de opgave van de enclosure een speciale gebeurtenis zoals een brand of een raid voorafging, noch dat de opgave ervan gepaard ging met rituele handelingen zoals bijvoorbeeld het dichten van (een deel van) de gracht. Deze bleef daarentegen open liggen en geraakte slechts door de eeuwen heen terug opgevuld. De gracht vormde zo een artefact trap van vondstmateriaal dat niet alleen door de mensen van de Michelsbergcultuur op de site werd achtergelaten maar ook door deze van de laatneolithische Steingroep.
Na de Michelsbergoccupatie is er een hiaat van een paar honderd jaar voordat de site mogelijks opnieuw werd aangedaan. Twee 14C-analysen leverden namelijk een datering op rond 3650-3530 cal BC, een periode die in verband gebracht wordt met de laat middenneolithische Hazendonkgroep.
Of de site effectief door mensen van deze groep bezocht werd, blijft nog de vraag. De bekomen dateringen worden namelijk niet ondersteund door
vondstmateriaal dat aan deze groep toegewezen kan worden
De eerstvolgende occupatie dateert uit het laat neolithicum.
Het onderzoek aan de Meierstraat bracht immers een handvol sporen en vondsten aan het licht die in verbrand gebracht kan worden met de Steingroep, een laatneolithische cultuur die vooral in Nederland bekend is (Limburg, Noord-Brabant en het oostelijke rivierengebied) en daar van 3500/3400 tot 2600 v. Chr. gedateerd wordt.
Van de Steingroep zijn maar een beperkt aantal sites in Vlaanderen bekend. De vindplaats te Kessenich vormt – ondanks het beperkt aantal sporen dat aangetroffen werd – dan ook een belangrijke aanvulling op de kennis van deze groep. De site maakte in deze periode vermoedelijk deel uit van een nederzetting, waarvan tijdens het onderzoek slechts de periferie werd aangesneden en die in het westen waarschijnlijk begrensd werd door de deels opgevulde middenneolithische gracht.
Over het leven van de mensen van de Steingroep in Kessenich, valt op basis van het huidige onderzoek weinig te zeggen behalve dan dat zij contacten onderhielden met de mensen van de Trechterbekercultuur, waarvan het kerngebied minimaal 120 km meer noordwaarts gelegen was.
Vervolgens duurde het bijna 2000 jaar voordat de site aan de Meierstraat opnieuw bewoond werd.
De eerstvolgende occupatie dateert namelijk van de ijzertijd toen de site onderdeel was van een erf. Van dit erf werden twee gebouwplattegronden (woonhuizen dan wel bijgebouwen) en een spieker aangetroffen evenals een aantal kuilen. Andere elementen die gewoonlijk op ijzertijderven voorkomen zoals silo’s, waterputten en hekwerk bleken niet aanwezig te zijn. Dit kan onder meer te maken hebben met het feit dat van het erf slechts een deel werd aangesneden.
Het erf kan op basis van het vondstenbestand in de eerste helft van de vroege ijzertijd gedateerd worden. Deze periode loopt grosso modo van 800 tot 650/625 v. Chr. en komt overeen met fase C van de Hallstattcultuur.
Als locatie voor het erf is de rand van het terras van Mechelen-aan-de-Maas uitgekozen. Mogelijk werd de keuze voor deze locatie ingegeven door de vernatting van het landschap die vanaf de bronstijd optrad en waardoor hoogwaters tot tweemaal toe vaker voorkwamen in de alluviale vlakte van de Maas.
De middenneolithische gracht was op het moment dat het erf werd ingericht niet meer zichtbaar of slechts als een ondiepe depressie in het
landschap aanwezig. De wal van de gracht was waarschijnlijk nog niet volledig geëgaliseerd.
Het erf – af althans het deel dat aan de Meierstraat aangesneden werd - heeft waarschijnlijk maar één enkele gebruiksfase gekend waarna het verlaten werd.
Er zijn aanwijzingen dat hierbij rituelen werden uitgevoerd, waarbij huisraad en huisonderdelen gefragmenteerd en/of verbrand werden en in (paal)kuilen werden geplaatst.
Dat ook bij de inrichting van het erf rituelen werden uitgevoerd, blijkt uit de vondst van een depositie op de rand ervan met meerdere neolithische artefacten erin waaronder onder meer een gepolijste bijl, een pijlpunt en een klingschrabber. Van gepolijste bijlen is geweten dat deze zeker vanaf de Romeinse periode gebruikt werden als speciale, magische objecten. Mogelijk werden de vuurstenen artefacten - waarvan de kans groot is dat ze in de ijzertijd nog aan het oppervlak rondslingerden - in de kuil gedeponeerd als bescherming tegen kwade invloeden of als offer om de reeds aanwezige plaatsgeesten gunstig te stemmen.
De keuze voor de locatie van deze kuil – ter hoogte van de oude gracht vlakbij de noordelijke doorgang ervan - lijkt dan ook geen toeval te zijn.
Enkele vondsten en sporen wijzen op activiteiten in de Romeinse periode en de volle middeleeuwen. Het betreft echter te weinig sporen om van bewoning te kunnen spreken.
Deze moet meer in oostelijke richting, ter hoogte van de Sint-Martinuskerk en burcht, gezocht worden.
Na de 12de eeuw bleef het terrein zo goed als onaangeroerd tot in de jaren 70-80 van vorige eeuw.
Concluderend kan gesteld worden dat het onderzoek aan de Meierstraat een unieke archeologische site aan het licht bracht. De aanwezigheid van deze rijke archeologische vindplaats heeft het onderzoeksterrein te danken aan zijn ligging in het landschap, op de rand van het hoger gelegen pleniglaciale terras van Mechelen-aan-de-Maas met de alluviale vlakte van de Maas. De opgraving op deze hotspot leverde ons niet alleen de twaalfde middenneolithische enclosure van België op, maar ook nieuwe indicaties voor de aanwezigheid van de laatneolithische Steingroep in onze contreien.
Tegelijkertijd roept het onderzoek ook meerdere nieuwe vragen op. Zo blijven de einddatering en de invulling van het middenneolithisch aardwerk nog een grote onbekende. Hetzelfde geldt voor de aard van de betrekkingen die onderhouden werden met de mensen van de groep van Spiere. Hoe moet daarnaast de occupatie van de latere Steingroep geïnterpreteerd worden en wanneer valt deze precies te dateren? Zijn er daarnaast ook nog aanwijzingen voor de aanwezigheid van andere neolithische groepen, zoals bijvoorbeeld van de laat middenneolithische Hazendonkgroep of van de laatneolithische Trechterbekercultuur?
Auteurs: Wesemael, Elke; Reygel, Patrick
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ARON bvba
Beschrijving:
Romeinse tijd