De aard van de geplande werken resulteerde in twee smalle opgravingssleuven (site 1 en site 2) die de waarnemingsmogelijkheden in ruimtelijke zin beperkten. De opgraving is dan ook te beschouwen als een prospectie- of waarderingsonderzoek binnen de archeologische zone van het prehistorisch
sitecomplex (depressie van Halen-Schulen, Demervallei). Concreet betekent dit dat de ingezamelde vondstassemblage hoogstens een steekproef betreft van de bewaarde materiële cultuur in dit specifiek deel van het (paleo)landschap. Daarenboven wijzen de resultaten op een langdurig
dagzomend paleo-loopniveau vanaf het laatglaciaal tot en met de late middeleeuwen en dus een palimpsestsituatie.
De artefactenvindplaatsen situeren zich in de Demervallei en meer specifiek de zgn. Depressie van Halen-Schulen, het confluentiegebied van de Gete, Herk, Velp, Mangelbeek en Demer. Tot op heden betrof het een heel moerassig gebied dat thans voor een groot gedeelte wordt ingenomen door het Schulens Meer. Bijzonder archeologisch relevant is de aanwezigheid van een - deels door holoceen alluvium begraven en dus veelal goed bewaard gebleven - pleistoceen (laatglaciaal) paleoreliëf en -loopniveau. In combinatie met de situering van de zone op de grens tussen de zand- en de
(zand)leemstreek (resp. ten noorden en ten zuiden van de Demervallei) was er vanaf het laatglaciaal sprake van een gradiëntrijk milieu in het (paleo)landschap. Het gebied was dan ook een aantrekkelijke vestigingsplaats voor diverse (pre)historische gemeenschappen die afhankelijk waren van de aanwezige natuurlijke waarden, in het bijzonder jager-verzamelaars tijdens het laat/finaal-paleolithicum en mesolithicum.
De menselijke aanwezigheid concentreerde zich voornamelijk op en langs de randen van de laatglaciale donken of rivierduinen. Het betrof door eolische processen gevormde opduikingen van relatief droge zandgronden die zich uitstrekten langs de toenmalige waterlopen. De laatste eeuwen is het reliëf op een aantal plaatsen (kunstmatig) aangetast, veelal door de aanleg van ontwateringsgrachten en ophogingen t.g.v. dijkdoorbraken
Het diagnostisch vondstmateriaal wijst op een accumulatie van artefacten uit meerdere occupatiefasen. Het merendeel van de artefacten dateert uit het vroeg- en midden-mesolithicum. In mindere mate zijn ook artefacten uit het laat-mesolithicum en het (midden- /laat-) neolithicum/vroege bronstijd aangetroffen. Verder dient de aanwezigheid van sterk gefragmenteerd, handgevormd aardewerk en natuursteenbrokjes in resp. 33 en 12 werkeenheden (vakken) te worden vermeld, alsook een fragment van een bronzen fibula (Romeinse periode) en een klein fragment van Romeins of vroegmiddeleeuws glas. Een concentratie van verbrand bot ter hoogte van site 2 dateert uit de Romeinse periode.
De assemblage omvat artefacten in zeer fijnkorrelige of glasachtige, donkergrijze vuursteen met een dunne, gerolde groenzwarte cortex waaronder frequent een oranje infiltratiebandje (met wisselende dikte) duidelijk waarneembaar is. Dit vuursteentype vertoont sterke gelijkenissen met de Bullhead flint die in geologische (primaire) context (als eluviale vuursteensoort?) voornamelijk in het zuidoosten van Engeland wordt aangetroffen in (glauconiethoudende) afzettingen van het Thanetiaan (laat-Paleoceen). Het al dan niet aanwezig zijn van Engelse Bullhead flint op vindplaatsen van jager-verzamelaars op het continent zou in chronologisch opzicht bijzonder relevant zijn, aangezien de landbrug tussen het Europese vasteland en de Britse eilanden in de loop van het vroeg-mesolithicum verdween door de stijgende zeespiegel. O.a. het verdwijnen van de landbrug (met bijbehorende
leefgebieden) resulteerde onvermijdelijk in nieuwe mobiliteitspatronen en het verdwijnen/introduceren van specifieke grondstoffen in de materiële cultuur. In afwachting van petrografisch onderzoek in functie van het opsporen van de herkomst van dit specifiek vuursteentype wordt vooralsnog de term Thanetiaan-vuursteen (of “vuursteen met groene cortex”) verkozen.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Studiebureau Archeologie Tienen
Je kan deze tekst citeren als: S.N. 2022: Oud Kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/393833 (geraadpleegd op ).
In kader van het aanleggen van een pompstation, een gronddepot en een persleiding werd een archeologisch boor-, proefputten- en proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Het projectgebied doorkruist de beschermde archeolosiche site 'Oud Kerkhof' in Donk en is tevens gelegen in de vastgestelde archeologische zone 'Prehistorische sitecomplex in alluviale context in de Demervallei'. Hierdoor was de verwachting naar artefacten- en sporensites groot. Het archeologische booronderzoek en proefputtenonderzoek in functie van steentijdsites hebben in totaal 834 vuurstenen artefacten aan het licht gebracht. Tijdens het proefsleuvenonderzoek heeft men geen sporensite vastgesteld.
Auteurs: Verbeelen, Giel
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Verbeelen G. 2019: Oud Kerkhof [online], https://id.erfgoed.net/teksten/352631 (geraadpleegd op ).