waarneming

Astridlaan uitbreiding Colruyt II

archeologisch element
ID
224527
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/224527

Juridische gevolgen

  • is aangeduid als gebied geen archeologie, gewestelijk Gebied 14218
    Deze aanduiding is geldig sinds

Beschrijving

Algemeen

Tussen juli 2016 en mei 2018 is een archeologische opgraving uitgevoerd aan de Astridlaan te Tongeren.

Romeinse periode

De vroegste sporen op het onderzoeksterrein dateren uit de vroeg Romeinse periode. Het gaat om paalkuilen van het Alphen-Ekeren type, niet ouder dan de regeerperiode van Tiberius. Het gebouw is noordoost-zuidwest georiënteerd. Houtskool uit de oorspronkelijke paalkuil werd gedateerd met radiokoolstofdatering. Het houtskoolmonster was met een waarschijnlijkheid van 95,4% te dateren tussen 370 en 200 v.Chr. De auteurs geven geen verklaring voor deze oudere datering. Bij twee van de middenstaanders werd de paal later duidelijk uitgegraven. Op het terrein werden ook twee waterputten aangetroffen.

In het noordoosten van werkput 2 werden de restanten van een stenen gebouw, waarvan het loopniveau zelf niet meer bewaard is, aangetroffen.

Centraal in werkput 1, werden de restanten van een stenen keldertje aangetroffen. De ingang van de kelder bevond zich aan noordwestelijke zijde. Rondom de kelder was een greppel gegraven waarvan de bodem en de wand aan de kelderzijde bekleed waren met een groenblauwe vette klei. Gezien dit in de Romeinse periode ook al een laaggeleden gebied was, en het hier dus vrij nat moet zijn geweest, werd deze met klei beklede greppel geïnterpreteerd als een maatregel om insijpelen van water tegen te gaan.

Twee contexten werden geïnterpreteerd als beerputten. Een eerste beerput heeft een egale vulling die enkele stukken Romeinse dakpan bevat, 14 nagels, enkele tientallen fragmenten dierlijk bot, en 72 scherven aardewerk. Het aardewerkensemble is te dateren tussen het midden van de 2de eeuw en het begin van de 3de eeuw. De twee jongste opvullingspakketten van de tweede beerput bevatten 23 nagels, brokken verbrande leem, enkele tientallen fragmenten dierlijk bot, een open bronzen armband met afgeplatte uiteindes, en 103 fragmenten aardewerk, te dateren in de tweede helft van de 2de eeuw. Het onderste opvullingspakket bevatte enkele fragmenten dierlijk bot, één nagel en 14 fragmenten aardewerk. Een aantal van de scherven uit dit pakket passen aan scherven van de bovenliggende laag. Dit pakket moet dus ook in de tweede helft van de 2de eeuw te plaatsen zijn. De beerput was nog 2,40 m diep bewaard.

Bij de aanleg van het tweede vlak in het westen van werkput 1, werden twee Romeinse pottenbakkersovens aangetroffen. De grootste oven was aan de achterzijde verstoord door recente funderingen en ook de kleinere oven was centraal verstoord door een recente funderingssleuf en een bodemsondering. De lengteas van beide ovens was NNO-ZZW georiënteerd en ze lagen op ca. vier meter van elkaar verwijderd. Beide ovens behoren tot het meest voorkomende type in het noordwesten van het Romeinse rijk: de updraft kiln of verticale oven met twee volumes, waarbij de hete lucht zich verticaal door de oven verplaatst.

De grote oven had een sleutelgatvormige basis met een ronde stookkamer. De binnendiameter van deze kamer bedroeg 1,9 m diameter. Centraal in de stookruimte was de oventong nog bewaard over de volledige hoogte van één meter. De oven werd vermoedelijk kort na het laatste bakproces opgevuld met puin van de afgebroken koepel, afval en misbaksels. In totaal bevatte de vulling 942 gebakken leembrokken met een totaal gewicht van 312,5 kg.

De kleine oven was een paar meter ten zuidwesten van de vorige oven gelegen. Hij had een ovale vorm met een stookkamer die een oppervlakte had van 160 op 150 cm en nog tot 20 cm hoog bewaard was. Deze oven had twee nog even hoog bewaarde stookkanalen, eentje in het noordwesten en eentje in het zuidoosten. Dit laatste stookkanaal werd op een gegeven moment afgesloten. Daarna werd de oven nog verder gebruikt, de lemen wand die het zuidoostelijke stookkanaal afsloot, was immers nog verbrand, waaruit kan afgeleid worden dat er zeker nog een gebruiksfase moet zijn geweest na het afsluiten van het tweede kanaal. Het ovenrooster noch de koepel waren bewaard.

Enkele meters zuidwaarts van de kleine oven werd nog een kuil aangetroffen van ca. 1,5 m diameter en 50 cm diep. Deze kuil werd geïnterpreteerd als een afvalkuil voor stookresten en misbaksels uit de pottenbakkersovens. De kuil bevatte maar liefst 924 fragmenten aardewerk.

Na het verlaten van de pottenbakkersovens in de loop van de 3 de eeuw lijkt de site niet meer bewoond te zijn geweest.

Tijdens de opgraving werd een deel van een laat-Romeinse muur aangetroffen, mogelijk een stadsmuur. Het massief bouwwerk was in twee bouwlagen opgetrokken. Het bovenste gedeelte was nog 45 cm hoog bewaard en opgebouwd uit silex, gevat in gele kalkmortel, vermengd met enkele tegula-fragmenten en stukjes roze mortel, tufsteen en moeraskalksteen. Het onderste gedeelte was 80 tot 100 cm hoog en opgebouwd uit silex en dezelfde gele kalkmortel, vermengd met fragmenten tegulae. Vermoedelijk kunnen beide bouwlagen geïnterpreteerd worden als bovenbouw en fundament.

Het geheel kon over een lengte van 13 m gevolgd worden in noordwest-zuidoostelijke richting. De breedte bedroeg minstens 2 meter, maar omwille van de begrenzing van de werkput kon enkel de noordoostelijke zijde worden vastgesteld. Een groot deel van het bouwwerk werd in een latere fase uitgebroken.

De volledige muur werd bovenaan afgedekt door recentere postmiddeleeuwse lagen. Onder de muur werd een dunne grijze laag aangetroffen, gevolgd door de natuurlijke quartaire leem waarin een raster van kleine funderingspaalgaten zichtbaar was. Deze dienden als fundering in de natte ondergrond. De palen, waarvan het hout volledig vergaan was, lagen op 30 cm van elkaar, hadden een diameter van 10 cm en staken ca. 80 cm diep.

Indien we er van uitgaan dat het hier om een deel van de 4de -eeuwse stadsmuur gaat, dan vormt er zich een probleem met de locatie binnen de stad. Het nieuwe muurfragment past namelijk niet binnen het verloop van de muur die reeds in de jaren ‘30 o.a. door Breuer & Van de Weerd beschreven werd en weergegeven is op het bekende plan van Vanvinckenroye. Waarschijnlijk gaat het om een bijkomende muur tussen beide stadsmuren. Aangezien deze nieuwe stadsmuur een effectieve verdedigingsfunctie had, is het aannemelijk dat een kwetsbare locatie ter hoogte van de Jeker en een eventuele haven extra bescherming nodig hadden.

Late middeleeuwen

Uit de late middeleeuwen werden leemwinningskuilen aangetroffen. Een weg moest het transport van de gewonnen leem naar de stad faciliteren. Het merendeel van de Romeinse sporen op de site werd vergraven in de late middeleeuwen, wanneer er op deze locatie leem gewonnen werd. Vooral in het centrale gedeelte van werkput 1 zijn de Romeinse sporen zo goed als volledig vergraven.

Auteurs: Cornelissen, Yasmine
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Beerputten (Romeins)

Datering: Romeinse tijd
Typologie: beerputten

Leemwiningskuil (late middeleeuwen)

Datering: late middeleeuwen
Typologie: extractiekuilen, indicaties voor delfstofwinning, leemwinning
Gebeurtenis:

Pottenbakkerij (Romeins)

Datering: Midden-Romeinse tijd
Typologie: pottenbakkerijen
Gebeurtenis:

Stadsmuur (laat-Romeins)

Datering: Laat-Romeinse tijd
Typologie: verdedigingswerken
Gebeurtenis:

Steenbouw (Romeins)

Datering: Midden-Romeinse tijd
Typologie: indicaties voor steenbouw
Gebeurtenis:

Structuur (Romeins)

Datering: Vroeg-Romeinse tijd
Typologie: gebouwplattegronden, indicaties voor houtbouw
Gebeurtenis:

Weg (late middeleeuwen)

Datering: late middeleeuwen
Typologie: wegen
Gebeurtenis:

Relaties


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Astridlaan uitbreiding Colruyt II [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/224527 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.