waarneming

Stuypenberg

archeologisch element
ID
224801
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/224801

Juridische gevolgen

  • is deel van de aanduiding als gebied geen archeologie, gewestelijk Gebied 11287
    Deze aanduiding is geldig sinds

Beschrijving

Tijdens de opgraving zijn er 1072 individuele sporen geregistreerd. Deze konden na interpretatie ondergebracht worden in 545 contexten
(= spoorcombinaties) en 11 structuren.

De site Outer Stuypenberg ligt op een perceel dat een lange bewoningsgeschiedenis heeft gekend en leverde vooral sporen op van de Karolingische periode tot de 18de eeuw. Het zwaartepunt van het vondstenensemble ligt in de volle middeleeuwen nadat er in de 10de eeuw een omgrachting wordt aangelegd die meer dan twee eeuwen de basis zal vormen in de organisatie van de bewoning. De datering van de sporen vertrok van het aanwezige aardewerk in combinatie met radiokoolstofdateringen.

In de loop van de prehistorie vonden op het terrein of in de onmiddellijke nabijheid enkele kortstondige occupaties plaats. Er zijn aanwijzingen dat er zowel in het (vroeg-) mesolithicum als in het neolithicum passage is geweest. De mesolithische aanwezigheid is vertegenwoordigd door artefacten in secundaire contexten.

Uit het neolithicum is een haardkuil met in situ verbrandingssporen teruggevonden naast artefacten in secundaire contexten. De houtskoolvulling van de haardkuil bestaat voor 66% uit hazelaar, 18% eik en 16% overige houtskoolsoorten en is gedateerd tussen 2287-2050 calBC (vóór Christus). 

De opgraving heeft verschillende sporen uit de Karolingische periode opgeleverd die vooral aan de noordoostelijke kant van de opgraving liggen. Het gaat om twee gebouwplattegronden, enkele grafstructuren en een poel. De twee kleine gebouwtjes liggen vlak bij elkaar en zijn wellicht bijgebouwtjes. De vondst van handgevormd aardewerk met donkere kern wijst op een datering naar het einde van de 9de eeuw. Aanvullend aan de gebouwen zijn nog enkele kuilen met uitsluitend handgevormd Karolingisch aardewerk aangetroffen.

Er is een inhumatiegraf aangetroffen van een volwassene met aan het hoofdeinde een pasgeborene, bijgezet in een apart kistje. In dezelfde kuil, maar wellicht op een later tijdstip, is een jongvolwassene bijgezet. Van de skeletten restte, met uitzondering van de tanden, alleen nog een lijksilhouet. De context is gedateerd met een radiokoolstofdatering op houtskool uit de grafvulling. Het resultaat, tussen 670-830 calAD (na Christus; 95,5%, RICH-29459: 1264 ± 22 BP), is als terminus post quem voor de context te beschouwen. De oriëntatie van de graven is W-O, met het hoofd in het westen conform de christelijke traditie. Op korte afstand is een andere kuil aangetroffen met menselijke tanden en enkele beensplinters. De kuil is echter te klein om een persoon in te inhumeren. Uit dezelfde periode dateert eveneens de begraving van een rund. De sporen tonen dat er zeker activiteit geweest moet zijn, wellicht in de 9de eeuw, die voorafgaat aan de oprichting van het 10de-eeuwse erf.

De fragmentatie van de sporen is echter van die aard dat ze niet toelaten om de organisatie of omvang van de bewoning in te schatten. Het ontbreken van duidelijke vroegmiddeleeuwse woningplattegronden (zowel qua absolute datering als qua gebouwtype) suggereert dat de bewoningsite van deze periode ruimer is en wellicht deels buiten het onderzoeksgebied te situeren is.

Vanaf de 10de eeuw is er een duidelijke toename te zien van het aantal sporen op het terrein. In deze periode wordt een grote rechthoekige omgrachting aangelegd, met aan de binnenzijde meerdere gebouwen. Op basis van de oversnijdingen tussen de gebouwen en de greppels van het enclosure konden er in de ruime 10de eeuw tenminste vier verschillende fases gedefinieerd worden. Het is mogelijk dat het erf in de late 9de eeuw in gebruik is gekomen en tot de 11de eeuw in gebruik is geweest. Het dateerbaar materiaal is echter te ruim om de datering preciezer te stellen.

Ditzelfde geldt ook voor elk van de respectievelijke fases van het enclosure in deze periode. De fasering van het enclosure is relatief ten opzichte
van de andere fases, maar het materiaal laat niet toe deze fasering te vertalen naar absolute dateringen. Omdat het enclosure lang in gebruik is geweest, en talrijke heruitgravingen heeft gekend, beslaat elke fase slechts een deel van de omgrachting. Het enclosure zal echter in elke fase volledig omgracht zijn, zoals dat vanaf deze periode gangbaar was in de regio. tezamen met de eerste of tweede omgrachting wordt een drieschepige plattegrond aangelegd van 12,7 m x 9 m. Het woonhuis is opgebouwd uit vier traveeën die met een wisselende tussenafstand geplaatst zijn. In de derde fase wordt het enclosure zo’n 3 m uitgebreid naar het (noord)oosten. Wellicht hoort deze uitbreiding samen met de oprichting van een nieuwe hoofdgebouw. Deze gebouwplattegrond heeft een andere oriëntatie dan in de periode ervoor, en oversnijdt het oudere gebouw, wat toelaat om de 14C-dateringen in een sequentie te zetten. De oudste plattegrond is tussen 890-960 calAD te situeren (68,3% waarschijnlijkheid), de jongste tussen 915-975 calAD (68,3% waarschijnlijkheid). Het jongste gebouw is ook een driebeukige plattegrond, maar is opgebouwd uit vijf traveeën die volgens een gestandaardiseerd plan zijn gezet. De plattegrond is 12 m lang en 10 m breed. In de laatste fase van 10de eeuw wordt het enclosure opnieuw gevoelig groter gemaakt. De verschillende zespalige bijgebouwtjes die binnenin de afbakening van de greppels liggen, horen ofwel bij de derde ofwel bij de vierde fase. Er zijn uit de 10de eeuw ook verschillende kuilen teruggevonden. Verschillende daarvan bevatten houtskool en verbrande leem. Eén kuil lag middenin een zespalige plattegrond. De kuil bevatte naast houtskool ook veel fragmenten van metaalslakken. Hoewel er geen hamerslag is aangetroffen in het spoor, is dit toch het bewijs dat er kleinschalige smidseactiviteiten hebben plaatsgevonden op de site. 

Ook buiten het enclosure zijn er sporen uit de 10de eeuw opgegraven. Er zijn onder meer drie gebouwplattegronden, waarvan één mogelijk hoofdgebouw aangetroffen. De brede chronologische spreiding van de vondsten laat echter niet toe om de relatie tussen deze plattegronden af te zetten tegen de sporen binnenin het enclosure. Eén plattegrond dateert tussen het laatste kwart van de 10de en het midden van de 11de eeuw. Dit kan er op wijzen dat op het moment dat het erf werd bewoond, ook buiten de omgrachting gebouwen werden opgetrokken. Naast de gebouwplattegronden is er ook nog een mogelijk wegtracé en een poel aangetroffen. Het mogelijke wegtracé bestaat uit twee parallelle grachten die de opgraving in de breedte kruisen. Het materiaal wijst eerder in de richting van de 10de eeuw, maar het is niet uit te sluiten dat het een ouder tracé betreft.

Uit het paleo-ecologisch onderzoek blijkt dat de volmiddeleeuwse nederzetting was gesitueerd in een open landschap, dat al grotendeels in cultuur was gebracht. Aanwezige woeste gronden hadden vermoedelijk het uiterlijk van schraal grasland. Aanwezige bomen stonden vermoedelijk onder intensief beheer. Op de site werd vee gehouden, dat deels graasde op de schrale graslanden in de omgeving en deels werd gevoerd met hooi uit beekdalgraslanden. Hoge percentages graanpollen wijzen op intensieve akkerbouw, waarbij broodtarwe vermoedelijk het meest belangrijk was. Daarnaast verbouwde men gerst, rogge, spelt en vermoedelijk haver. Peulvruchten, waaronder duivenboon, erwt en voederwikke waren
eveneens van belang. Op de site lagen vermoedelijk moestuinen, waar dille of venkel groeiden en stonden enkele fruitbomen, onder andere pruim en peer. Informatie verkregen tijdens de selectie van materiaal voor koolstofdatering doet vermoeden dat rogge en voederwikke pas na de Karolingische periode van belang werden voor deze site.

Na een periode van intensieve bewoning tijdens de 10de eeuw wordt de bewoning nadien archeologisch gezien een stuk minder zichtbaar. De sporen uit de late middeleeuwen zijn opgesplitst in twee fases: een 12de-eeuwse fase, en een fase die in de 12de - 13de eeuw te situeren is.

In de 12de eeuw wordt het enclosure twee keer heruitgegraven, een aanwijzing dat het in deze periode nog steeds zijn afbakende functie had. Opvallend aan de 12de-eeuwse fase van het enclosure is het ontbreken van een gebouwplattegrond op het erf. Nochtans wijzen de greppels en kuilen er op dat het erf met zekerheid bewoond was in deze periode. Binnenin het enclosure zijn talrijke sporen uit de 12de eeuw aangetroffen: grote kuilen, vaak met verbrande leem en houtskool. Hoewel deze kuilen allen tot de 12de-eeuwse fase gerekend worden, is er onderling nog een fasering te zien.

Net buiten het enclosure is een poel opgegraven: in deze poel is ook ouder Karolingisch en 10de-eeuws materiaal verzameld, tezamen met een grote hoeveelheid Romeins bouwmateriaal. Een 14C-datering uit een van de onderste lagen leverde een datering op tussen 1050 – 1230 calAD. De analyse
van de archeobotanische resten wees uit dat de poel een lange tijd heeft open gelegen, er zijn verschillende aanwijzingen dat de poel gefrequenteerd werd door vee (mestschimmels). De zeer lage aantallen boompollen duidt er op dat de poel in een open, sterk ontgonnen landschap is aangelegd.

De laatste fase die gebruik maakte van het enclosure als afbakening, is te situeren in de 12de – 13de, mogelijk tot het begin van de 14de eeuw. Het merendeel van de sporen uit deze fase situeert zich in de noordoostelijke hoek van het terrein. Het gaat om kuilen, die veelal verbonden zijn door greppeltjes. Verschillende kuilen hadden onderaan een organisch/humeus bandje of pakket. In één kuil lag een dik pakket organisch materiaal dat afkomstig is van een éénzaadlobbige, wellicht gele lis of grote egelskop. De pollen en macrostalen wijzen op een landschap dat in deze periode eerder
een schraal graslandschap of droge ruigte was.

Op de kaarten van Ferraris en Villaret zijn tot slot op de plaats van de opgraving verschillende erven en huizen afgebeeld. Echter is er hiervan met uitzondering van enkele kuilen en grachten uit de 18de eeuw niets teruggevonden. 

De jongste structuur op de site bestaat uit een lange verbinding met meerdere halfcirkelvormigeuitstulpingen van ongeveer 3 x 3 m. Mogelijk is dit het resultaat van een stellingpost uit WOI of WO II. Er zijn enkele getuigenissen over schermutselingen zowel aan het begin van WO I als van WO II, maar in geen van beide gevallen is er zekerheid over een stellingname op het terrein. Er zijn geen vondsten gedaan in de structuur die een aanwijzing kunnen geven over de ouderdom.



Auteurs: Verbrugge, Arne
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Haardkuil

Datering: laatneolithicum
Typologie: haardkuilen
Gebeurtenis:

Karolingische nederzetting

Typologie: gebouwplattegronden, inhumatiegraven, kuilen, nederzettingen, poelen
Materiaal: aardewerk
Gebeurtenis:

Romeins bouwmateriaal in secundaire contexten

Datering: Romeinse tijd
Materiaal: aardewerk
Gebeurtenis:

Sporen 18de eeuw

Datering: 18de eeuw
Typologie: greppels, kuilen
Gebeurtenis:

Sporen WOI of II

Datering: nieuwste tijd, WO I, WO II
Typologie: militaire gebouwen
Gebeurtenis:

Sporen late middeleeuwen

Datering: late middeleeuwen
Typologie: grachten (infrastructuur), greppels, kuilen, poelen
Materiaal: aardewerk
Gebeurtenis:

Volmiddeleeuwse nederzetting

Datering: volle middeleeuwen
Typologie: gebouwplattegronden, grachten (infrastructuur), greppels, kuilen, onverharde wegen
Materiaal: aardewerk, houtskool, metaal
Gebeurtenis:

lithische artefacten

Datering: mesolithicum, neolithicum
Materiaal: lithisch materiaal
Gebeurtenis:

Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2025: Stuypenberg [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/224801 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.