In het noordwesten van het plangebied werden verschillende greppels gedocumenteerd uit de late ijzertijd/Romeinse periode die vermoedelijk in verband gebracht konden worden met landschapsinrichting.
Lokale vegetatie in de vroege-midden ijzertijd bestond ten minste uit omgewerkte gronden, akkers/moestuinen en (natte) graslanden. De aanwezigheid van wilde peen en akkers geeft aan dat men hier al sinds de vroege-midden ijzertijd invloed had op het landschap, door verbouw en/of verzamelen van planten.
Rond de aangetroffen laat-Romeinse poel groeide els en oevervegetatie en de poel bevatte ondiep en voedselrijk water.
Een aantal aangetroffen paalsporen vormden een sporencluster die een directe aanwijzing is voor bewoningssporen. De palenrijen vormen namelijk een plattegrond van een volmiddeleeuws hoofdgebouw. Het vondstmateriaal en het natuurwetenschappelijk onderzoek plaatsen de structuur in de 10de-11de eeuw.
Het erf wordt afgebakend door een zogenaamde erfgreppel. Op basis van het aardwerk kan de greppel gedateerd worden in de volle middeleeuwen. Bij het middeleeuws erf horen ook nog een aantal grote (water)kuilen en poelen.
Daarnaast werden nog sporen uit de Eerste Wereldoorlog aangetroffen, zoals afvalkuilen, staakjes, loopgraaffragmenten en een bomkrater. Op de loopgravenkaarten uit 1917 en 1918 is het loopgravenstelsel, de Poperinghe Line, zichtbaar. De aangetroffen sporen kunnen met deze aanvallen uit de Eerste Wereldoorlog in verband gebracht worden.