Naar aanleiding van een geplande verkoop van enkele loten bouwgrond en de plannen om er een appartementsgebouw en 5 rijwoningen op te richten werd een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd, m.b. een proefsleuvenonderzoek (2 sleuven met telkens diepere proefput) en gebruik van een metaaldetector. Aangezien het terrein naar alle waarschijnlijkheid op de rand van het noordoostelijke grafveld van de Romeinse stad gelegen was, was de kans zeer groot dat bij de aanleg van deze gebouwen archeologische sporen aangesneden zouden worden.
Bodem:
Beide werkputten vertoonden over het gehele onderzoeksterrein een min of meer gelijkaardige profielopbouw. Deze wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een drietal (archeologische) lagen, die onmiddellijk onder de bouwvoor te voorschijn kwamen. Deze bouwvoor was overigens slechts 10 cm dik. De bovenste, erg compacte laag (S 1) is donkergrijs van kleur en vormt een recente puinlaag die in westelijke richting in dikte toeneemt (20 - 70 cm). Ze bevat naast vele kiezelstenen, verschillende fragmenten baksteen, mortel, leisteen, houtskool en steenkool. Uit deze laag werden een 3-tal fragmenten geglazuurd aardewerk gerecupereerd (18de – 19de eeuw). Hieronder bevindt zich een bruingrijze, lemige laag (S 2) van ongeveer 20 cm dik, gekenmerkt door de aanwezigheid van spikkels en fragmenten houtskool, steenkool en leisteen. De derde laag (S 3), een egaal bruin lemig pakket met af en toe een witgrijze lens erin, had ter hoogte van het oostprofiel van werkput 1 een dikte van circa 90 cm om in westelijke richting af te nemen in dikte tot 20tal cm in het oostprofiel van werkput 2. De bijmenging van de laag bestond voornamelijk uit Romeins materiaal, waaronder een 20-tal verweerde fragmenten van tegulae en imbrices, enkele ijzeren nagels, een randfragment van een mortarium, twee witte randscherven waarvan één tot een wrijfschaal behoorde, een wandfragment van een gladwandig en een ruwwandig recipiënt, een randfragment van een kopje in terra sigillata en een bodemfragment van een kom in terra sigillata (2 laatsten: tweede helft 2de - begin 3de eeuw). Tevens werd in deze laag een manchetrand van een kan of tuitpot aangetroffen in Maaslands aardewerk (1125-1175). Deze derde laag rustte in werkput 1 op de C horizont die hier uit een geelbeige, zandige leem bestond. In het oostprofiel van werkput 2 was er tussen deze laag en de C-horizont nog een deel van de B-horizont bewaard. De C-horizont zelf bestond uit geel zand. In werkput 2 en de zuidwestelijke hoek van werkput 1, is er tussen S 1 en S 2 nog een laag gelegen, bestaande uit feloranje tot rozerode baksteengruis. Het vlak in werkput 1 werd op de bovenkant van de C-horizont aangelegd. Het vlak in werkput 2 situeerde zich op de overgang van S 2 naar S3.
Het verschil in de diepte waarop de moederbodem zich situeerde, lijkt er op te wijzen dat het terrein reeds in het verleden afhelde in oostelijke richting. Op dit hellend terrein heeft er zich bodemerosie voorgedaan waarbij colluvium werd afgezet (S 3). De aanwezigheid van een textuur B-horizont in het oostelijke profiel van werkput 2 met daarop een relatief dun pakket colluvium doet vermoeden dat deze zone oorspronkelijk dichter tegen de top van de helling gelegen was. Op basis van de aangetroffen archaeologica heeft deze erosie vermoedelijk in de Romeinse periode plaatsgehad en meer bepaald na de tweede helft van de 2de eeuw. Ten gevolge van dit proces werd het terrein min of meer geëgaliseerd.
Sporen:
In het westelijke deel van werkput 1 werd zowel in het vlak als in het profiel een verbrande zone aangetroffen. Dit spoor, dat over een afstand van 13 meter gevolgd kon worden en minimaal vier meter breed bleek te zijn, deed sterk denken aan de restanten van een baksteenoven. Van deze oven zijn hoofdzakelijk nog de typische grondverschijnselen overgebleven die wijzen op een intense hitte. Zo is de bovenzijde van laag S2 over de hele lengte van het spoor oranjerood tot beige gebakken en dit over een dikte van ca. 15 cm. Plaatselijk werden bovenop deze laag rozerode en sterk verpulverde baksteenfragmenten aangetroffen. Dieper de bodem in kleurde de roodverbrande laag onder invloed van reductie zwart. De bovenkant van S3, die onder de roodverbrande laag gelegen is, kleurde slechts bruin tot lichtgrijs. In de westelijke helft van het spoor werd zowel op de roodverbrande laag als op de laag baksteengruis een dunne, zwarte, korrelige laag aangetroffen, bestaande uit houtskool en steenkoolresten. Vermoedelijk gaat het om afval van de brandstof die gebruikt werd voor het stoken van de brikken. Er konden noch in het vlak noch in het profiel stookgangen onderscheiden worden. Ook lijkt deze oven niet door vaste muren omsloten te zijn geweest. We hebben dan ook vermoedelijk te maken met de restanten van een klampoven ook wel veldbrand, loegenoven of meiler genoemd, te weten een primitieve oven, bestaande uit de te bakken stenen zelf. Tussen de lagen steen werd steenkool gestrooid, die aangestoken werd. Aan de buitenzijden zijn de bakstenen afgesmeerd met een kleipap om een opwaartse trek te kunnen verkrijgen. Bovenop werd met uit baksteen gestapelde schoorsteentjes de trek geregeld. Deze
schoorstenen zijn eveneens afgesmeerd met klei. Dergelijke ovens zijn tijdelijke constructies die slechts éénmalig gebruikt werden. Hun bestaan gaat terug tot de 13de-14de eeuw maar ze worden zelfs vandaag de dag nog sporadisch gebruikt. In het zuidprofiel konden ter hoogte van de baksteenoven nog enkele post-middeleeuwse tot recente kuilen en paalkuilen onderscheiden worden. Iets meer naar het oosten werd nog een vierde kuil waargenomen. De samenstelling van deze kuil sloot aan bij laag S 1.
In werkput 2 kwamen slechts een drietal sporen aan het licht. Het betreft een N-Z georiënteerd uitbraakspoor van een bakstenen muur opgevuld met feloranje baksteengruis en een greppel, die leidde naar een recent bakstenen rioolputje.
Op de bovenkant van het bodempakket vormde zich een loopvlak waarop een eenvoudige baksteenoven werd opgericht. Vermoedelijk gebeurde dit naar aanleiding van de bouw van een bakstenen constructie in de nabije omgeving van de oven. Afgaande op de gelijkaardige kleur van het baksteengruis aangetroffen bij de oven en deze aanwezig in het uitbraakspoor, maakte deze muur naar alle waarschijnlijkheid deel uit van deze constructie. Afgaande op de aanwezigheid van steenkool in het loopvlak en het feit dat steenkool als brandstof in de oven gebruikt werd, werd de constructie mogelijk in de 19de of de 20ste eeuw opgetrokken. De constructie werd op een gegeven moment afgebroken, mogelijk relateerbaar aan de oprichting van het bouwbedrijf. Hierbij werd een puinlaag bestaande uit baksteengruis in de westelijke zone van het terrein achtergelaten. Vervolgens werd op het terrein een nieuwe laag aangevoerd (S 1). Deze bovenste laag wordt dikker naar het westen toe en verklaart het niveauverschil dat we vandaag de dag op het terrein kunnen waarnemen.
Auteurs: Op de Beeck, Lies; Carlier, Eleonore
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Beschrijving:
klampoven
19de - 20ste eeuw