Ten tijde van de opgravingen ging het volgens Dens om twee grafheuvels van 3 m hoog, met een diameter van 14 m, die verbonden waren door een aarden wal van 11 m breed, 8 m 23 lang en 2m hoog. Aangezien het op een verdedigingswerk leek, werd het door de lokale bevolking 'het fort' genoemd. Volgens Dens bleek in augustus 1906 deel A reeds onderzocht door middel van een verticale schacht tot in de grafkamer. Naar eigen zeggen was dit een zeer gebruikelijke manier van werken ten tijde van Lodewijk XIV en hij meent dan ook dat deze heuvel al in die periode moet zijn opengemaakt/geplunderd. De voorwerpen die men toen niet de moeite waard vond, werden samen met de uitgegraven aarde weer gebruikt om de gemaakte put te dichten. In desbetreffende aarde werd het volgende gevonden: een goed bewaarde bronzen munt van Nero, een onleesbare bronzen munt, een bronzen speld, een kleine sokkel en een plaat in lood, scherven van zes soorten aardewerk, een kleine gesteelde schaal, een kruik met oor, twee urnen, stukken van een grote vierkante fles, en een kleine glazen schenkkan met oor. In de grafkamer zelf (1.20m x 0.60m en 0.40m diep) lag een zeshoekige fles uit blauwachtig glas. In deel B werd door Dens een 2m brede dwarsdoorsnede gemaakt, die niets opleverde. Er werden nochtans geen sporen van verstoring gevonden. Door een deuk in de zijkant van deze heuvel stootte men op een smalle gang, die vervolgens werd opengemaakt. Deze gang leidde rechtstreeks naar de grafkamer (eveneens 1.20m x 0.60m en 0.40m diep). Deze kamer lag abnormaal genoeg onder de voet van de heuvel, op 5 m van het centrum. Hier werd het volgende teruggevonden: verbrande beenderen vermengd met ijzerwerk, drie kannen in gelige ceramiek, en een urne in gelige ceramiek. Van de grafgiften werd er (nog) geen materiaal teruggevonden. Dens dateerde deze heuvel in de 3de eeuw n. Chr.