waarneming

Laar - Laarsveld

archeologisch element
ID
979487
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/979487

Beschrijving

Bij de opgraving kwamen sporen en vondsten uit verschillende periodes aan het licht.

mesolithicum

De oudst geattesteerde fase uit deze periode is het mesolithicum. Aan deze periode kan de maretakspits gelinkt worden. 

neolithicum

Het overgrote deel van de prehistorische vondsten en sporen kon aan het neolithicum gekoppeld worden. Uit het midden-neolithicum stamt onder meer een waterkuil, verschillende kleinere kuilen en mogelijk een gebouwplattegrond. Deze sporen komen verspreid over de opgegraven zone voor. In de contexten werd kenmerkend materiaal voor deze periode ingezameld. Het gaat om handgevormd aardewerk met een roodbruine of bruine kleur dat voorzien is van verbrijzelde silex die aan de klei werd toegevoegd als verschraling. In mindere mate werd silex binnen deze contexten aangetroffen, evenals een fragment van een maalsteen.

Ook het laat- en finaal-neolithicum wordt vertegenwoordigd op de vindplaats. In kuil S366, die behoort tot een kleine sporencluster, werd een kleine wandscherf van een klokbeker gevonden. Een gevleugelde pijlpunt uit het proefsleuvenonderzoek kan eveneens tot deze periode gerekend worden. 

Het incomplete beeld van de midden- en laat-neolithische fase binnen het plangebied doet de vraag rijzen of de bewoning zich verder uitstrekte buiten de opgraving of dat overige bewoningssporen niet bewaard bleven. Want, zoals elders te lezen is, wordt er doorgaans vanuit gegaan dat sporen van gebouwen uit het neolithicum op de Zuid-Nederlandse (en bij uitbreiding algemeen de Kempische) zandgronden niet meer zichtbaar zijn door
bodemvorming of andere post-depositionele processen. Mogelijk geldt dit dus niet volledig voor de vindplaats Geel – Laarsveld. Wanneer de geregistreerde structuur wordt geprojecteerd naast voorbeelden uit Nederland (vindplaatsen Veldhoven – Habraken en Oerle-Zuid), lijkt deze goed aan te sluiten. De belangrijkste afwijking lijkt de lengte, maar dit kan een gevolg zijn van de slechte bewaring. Vanuit die stelling zou het gebouw zich verder hebben uitgestrekt richting het noordoosten. De reeks palen die in de andere voorbeelden de nok droegen zijn hier vervangen door één centrale paal. De breedte van de structuur en het verloop van de greppels sluit wel naadloos aan bij deze voorbeelden. De oriëntatie van de structuur
uit Geel wijkt af van de voorbeelden uit Habraken, maar sluit beter aan bij een structuur die onderzocht werd te Oerle – Zuid (eveneens gemeente Veldhoven, Noord-Brabant, Nederland). In België kan verwezen naar twee plattegronden die gevonden zijn in Eine – Heurnestraat
(provincie Oost-Vlaanderen). De landschappelijk situatie wijkt sterk af. Waar de opgraving in Geel zich binnen de zandgrond bevond, situeren de gebouwen uit Eine zich op een plateau langs de Schelde. Hier zijn twee relatief korte structuren geregistreerd die gekenmerkt worden
door een standgreppel. Centrale paalsporen ontbreken in deze structuren.

Andere archeologische opgravingen in Geel leverden eerder al vondsten uit het neolithicum op. Het onderzoek ter hoogte van Dornik (minder dan 1km ten westen van het plangebied) bracht een complete, maar onversierde klokbeker aan het licht. Men interpreteerde de kuil waarin deze pot werd aangetroffen als grafcontext. Interessant is dat de opgravingen van Dornik en het Laarsveld een vergelijkbare landschappelijke context hebben. Beiden liggen namelijk op een zuidelijke flank van een dekzandrug. Ook in het nabij gelegen Molen in Opstal te Oud-Turnhout zijn klokbekers gevonden. 

Deze verschillende vondsten en vindplaatsen illustreren dat tijdens het neolithicum de regio een aantrek had op de mens. Zo woonden men toen al op verschillende plaatsen in de omgeving en begroeven ze hier hun doden. Het zijn vooral de sporen en vondsten uit hun graven die nu nog worden aangetroffen, maar een opgraving zoals te Geel – Laarveld toont wel aan dat sporadisch ook hun bewoningssporen bewaard kunnen blijven. 

Metaaltijden
Verspreid over het terrein zijn vondsten en contexten uit de metaaltijden geregistreerd. 

In het zuiden van het plangebied werd een langbed geregistreerd. Er werd getracht om op basis van wat houtskool uit de onderkant van de greppel een nauwkeurige datering te bekomen. De analyse leverde echter een te late datum op (Laat-neolithicum B). Typologisch worden dergelijke grafmonumenten over het algemeen gedateerd tijdens de late bronstijd. Het is aannemelijk dat het langbed deel uitmaakte van een uitgestrekt funerair landschap. Andere funeraire sporen leverde deze opgraving niet op, maar in de directe omgeving zijn eerder al grafmonumenten en graven onderzocht. Zo werden ter hoogte van de opgraving Geel – Eikevelden (350m zuidwestwaarts) eveneens sporen van een uitgestrekt grafveld geregistreerd. Ze omvatten er 85 kringgreppels, 16 langbedden en 17 graven. Enkele 14C-analysen plaatsen deze graven omstreeks 800 v.Chr., op de overgang van de late bronstijd naar de vroege ijzertijd. De grafmonumenten werden niet gedateerd. Onderzoeker Guy De Mulder (Universiteit Gent) nam het grafveld op in een latere studie. Hij verondersteld dat binnen de grenzen van de opgraving Eikevelden ruim 100 crematies werden bijgezet. In deze studie maakt hij bovendien melding van verschillende urnen of urnegraven op het grondgebied van Geel. Meestal gaat het echter om niet nauwkeurig gelokaliseerde vondsten die bovendien niet bewaard bleven. Het toont echter wel aan dat urnenvelden een verspreid fenomeen vormden in de regio.

Sporen van bewoning tijdens deze fase zijn meestal gekoppeld aan de ijzertijd. De kern ervan werd in het noorden van het plangebied vastgesteld. Daar werd een vierbeukig gebouw herkend. Ten zuiden van dit hoofgebouw werden twee éénbeukige bijgebouwen gevonden.
Verspreid over het terrein zijn verschillende vierpostenspiekers geregistreerd. Ook driepostenspiekers of hooibergen werden aangetroffen. Op basis van het schaarse vondstmateriaal en aanvullende 14C-analysen werd het vierbeukig gebouw gedateerd in de vroege ijzertijd. Tot dit aardewerk behoren onder meer twee kenmerkende lobbenschalen. Ook de randen van enkele steile potvormen passen in de periode, net als de bodem uitgevoerd als del. Andere typologische aanwijzingen voor een datering van het aardewerk in de vroege ijzertijd vormen de verhoudingen tussen besmeten en geglad aardewerk en het voorkomen van weinig wanddecoraties. Deze datering van het aardewerk wordt bevestigd via twee 14C-analysen. Houtskool uit paal S1357 leverde een resultaat op tussen 770 en 460v.Chr. (93.8%). Een tweede analyse op houtskool uit paal S1386 gaf een resultaat tussen 800 en 540v.Chr. Algemeen kan de structuur dus gesitueerd worden omstreeks 8ste – 6de eeuw v. Chr.

Op typologisch vlak werd het hoofdgebouw aanvankelijk gelinkt aan het geschrankt vierbeukig gebouwtype. Dit kent een algemene verspreiding in de Kempen, het noorden van Limburg en het Waasland, maar is in de late ijzertijd te dateren. In overleg met Bart Lauwers is het grondplan hertekend en werd uitgekomen bij drie in plaats van twee centrale palenkoppels. Dergelijke plattegronden zijn wél gekend uit de vroege ijzertijd. Een belangrijke referentie is te vinden in een archeologisch onderzoek te Ekkersrijt (Gemeente Son en Breugel, Noord-Brabant, Nederland). Het daar geregistreerde hoofdgebouw H2133 vertoont een gelijkaardige kern van de structuur die niet enkel bestaat uit drie centrale palenkoppels, maar deze zijn
bovendien op een gelijkaardige wijze voorzien van bijkomende nokstaanders. Dit gebouw werd eveneens in de vroege ijzertijd (mogelijk richting de overgang naar de midden-ijzertijd) gedateerd. Waarschijnlijk behoort bijgebouw 2 en een aantal kuilen tot diezelfde bewoningsfase uit de vroege ijzertijd. Verder behoren verschillende kuilen op basis van het vondstmateriaal tot deze fase.

Voor de metaaltijden wordt dus een algemeen beeld verkregen van een uitgestrekt funerair landschap waar binnen of rond erven werden ingericht. Die erven bestonden uit een hoofdgebouw. Errond werden verschillende bijgebouwen geplaatst en bleven afvalkuilen bewaard.

Romeinse periode
Uit de Romeinse periode zijn uitsluitend bewoningssporen gekend binnen het plangebied. Ze omvatten verschillende hoofdgebouwen en enkele grote en kleinere kuilen.
De oudste Romeinse bewoningsfasen worden waarschijnlijk vertegenwoordigd door de structuren van het type Alphen-Ekeren. Beide tweebeukige structuren leverden slechts een beperkte hoeveelheid vondstmateriaal op. Dit laat niet toe een duidelijke chronologie op te stellen. Typologisch worden dergelijke structuren echter vooral in de 1ste en 2de eeuw gedateerd. 14C-analyse op houtskool uit telkens één van de paalsporen van deze structuren leverde een te oude datering op.

Het is echter aannemelijk dat deze structuren de aangetroffen potstalgebouwen voorafgaan of hooguit gelijktijdig zijn met (een eerste fase van)
potstalgebouw S477. Potstalgebouw S477 is het oudste van twee potstalgebouwen. De structuur heeft in de vorm van de zware rij nokpalen nog een duidelijke link met het gebouwtype Alphen-Ekeren. In het gebouw werd slechts een kleine hoeveelheid vondstmateriaal ingezameld, maar de
dominantie van het handgevormd aardewerk binnen het aardewerkensemble (67%) vormt alvast een belangrijke aanwijzing voor de vroege datering. Zeker wanneer dit vergeleken wordt met de vertegenwoordiging van deze aardewerkcategorie in potstalgebouw S594 (27%). Het overige aardewerk, onder meer kruikwaar en scherven van de dolia, suggereert een datering tijdens de 1ste of 2de eeuw. Omdat potstalgebouwen ten vroegste voorkomen vanaf de 1ste helft van de 2de eeuw is een algemene datering tijdens de 2de eeuw plausibel.

Tijdens het gebruik van potstalgebouw S477 of na het verlaten ervan werd een tweede potstalgebouw (S594) opgericht. In de verschillende sporen werd nog een vrij grote hoeveelheid handgevormd aardewerk ingezameld. Ook enkele goed dateerbare aardewerkcategorieën, zoals een pot van het type Vanvyckenroye 87 (gedateerd omstreeks de 2de helft van de 2de eeuw). Slechts één van twee uitgevoerde 14C-analysen leverde een goed resultaat op. Analyse van houtskool uit het centrum van de potstal suggereert met een zekerheid van 95.4% een datering tussen 120AD en 250AD. Op basis van alle gegevens is een situering van deze structuur tijdens het midden van de 2 de eeuw en begin van de 3de eeuw het meest plausibel.

Daarbij zijn ook de typologische kenmerken van het gebouw in rekening gebracht, met name het verschuiven van de dragende palen. Het is
namelijk opvallend dat beide potstalgebouwen een gewijzigde bouwtraditie illustreren. Waar potstalgebouw S477 gekenmerkt wordt door een reeks zware nokstaanders die een as vormen door het centrum van de structuur (en dus een duidelijke verwantschap met de Alphen-Ekeren plattegronden vertoont), verschuiven de dragende palen in potstal S594 naar de wanden. Door het plaatsen van dragende palen in de lange en korte zijden ontstaat een structuur met een vrije binnenruimte die verwant is aan de kruisplattegrond. Voor enkele verwante structuren in de regio kan verwezen worden naar twee potstalgebouwen te Vorselaar. Minstens even opvallend als de wijzigende bouwtraditie, is de afwijkende positie van de potstal. Potstal S477 is in het zuidwesten van de plattegrond uitgegraven, terwijl potstal S594 in het noordoosten aanwezig is. Potstallen zijn doorgaans aanwezig in het (zuid)oosten van de gebouwen. Waarom de potstal van potstalgebouw S477 in het zuidwesten werd gerealiseerd is niet duidelijk. Peter Hazen (BAAC Vlaanderen), die meewerkte aan het syntheseonderzoek Potstallen, een landbouwinnovatie uit de Romeinse tijd van Vlaamse bodem? bracht aan dat slechts 10% van de potstallen in het (zuid)westen of het centrale deel van het gebouw zijn ingericht. Waarom een klein aandeel van de potstalgebouwen afweek van de dominante (zuid)oostelijke positie van de potstal kon men tijdens het onderzoek niet achterhalen.

Late middeleeuwen en nieuwe tijd
Sporen en vondsten uit de middeleeuwen en nieuwe tijd zijn binnen het plangebied eerder schaars. In het centrum werd een reeks parallelle noordoost-zuidwest georiënteerde greppels geregistreerd. In het zuiden kwamen enkele kleinere greppels aan het licht. Het vondstmateriaal dat hierin aan het licht kwam is beperkt en laat slechts een algemene datering toe. Waarschijnlijk dateren de verschillende sporen uit dezelfde fase. Die fase kan op basis van het vondstmateriaal geplaatst worden omstreeks de 14de tot (eind) 16de eeuw. Tot de oudste (middeleeuwse) vondsten hoort een bodemscherf die voorzien is van standvinnen. Daarnaast is het grijs aardewerk dominant, maar omvat ook jonger materiaal zoals de bodem
op standring. Mogelijk sluit deze eerder aan bij andere vondsten zoals enkele roodgeglazuurde scherven, wat steengoed en de rekenpenning die gedateerd werd tijdens de 2de helft van de 16de eeuw. De verschillende greppels uit de 14de tot 16de eeuw kunnen niet in verband worden gebracht
met andere sporen. Waarschijnlijk maakten ze deel uit van het uitgebreide cultuurlandschap. Toch bestaat het vermoeden dat bewoning uit deze fase niet al te ver buiten het plangebied gezocht kan worden. De aanwijzingen vormen de schaarse vondsten die in de contexten terecht kwamen. Waarschijnlijk kunnen de greppels in het zuiden gelinkt worden aan een bewoningsareaal dat zich zuidelijker – buiten het plangebied – bevond. Deze greppels lijken namelijk een zone af te bakenen.
De centrale greppels zijn moelijker eenduidig te interpreteren. Ze bevinden zich ter hoogte van een oude perceelsgrens, maar een gewone perceelsgreppel bestaat doorgaans uit een enkele loop, zelfs wanneer er onderhoud of een heruitgraving heeft plaatsgevonden. Een andere optie
is dat de deze reeks greppels een oude grens markeerden die goed zichtbaar moest zijn voor passanten. Zo werd de optie dat dit een deel van een landweer was afgetoetst. Er is echter geen informatie beschikbaar over een historische grens tussen verschillende administraties
doorheen het plangebied. Bovendien zijn de meeste landweren anders uitgewerkt: greppel(s)/gracht(en) gecombineerd met één of meerdere wallen, een begroeiing van struwelen en eventueel aangevuld met een reeks staken. Toch kan deze grensmarkering niet geheel worden uitgesloten omdat de oorsprong van de archeologische sporen dateert van voor het verschijnen van de oudste gedetailleerde historische kaarten.


Auteurs: Mestdagh, Bert
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: MONUMENT - VANDEKERCKHOVE

Bronstijd langbed

Datering: bronstijd
Typologie: langbedden
Materiaal: aardewerk
Gebeurtenis:

IJzertijd nederzetting

Datering: vroege ijzertijd
Typologie: bijgebouwen, hoeven, indicaties voor metaalbewerking, kuilen, paalkuilen, spijkers, vierpostenspijkers, waterkuilen, zespostenspijkers
Materiaal: aardewerk, ijzer
Gebeurtenis:

Laat-en finaalneolithicum kuilen

Datering: finaalneolithicum, laatneolithicum
Typologie: kuilen
Materiaal: aardewerk, lithisch materiaal
Gebeurtenis:

Mesolithicum

Datering: mesolithicum
Materiaal: lithisch materiaal
Gebeurtenis:

Middenneolithicum

Datering: middenneolithicum
Typologie: gebouwen en structuren, kuilen, waterkuilen
Materiaal: aardewerk, lithisch materiaal, natuursteen
Gebeurtenis:

Proefsleuvenonderzoek meerperiode site

Datering: laatneolithicum, metaaltijden, Romeinse tijd
Typologie: ambachtelijke objecten, greppels, jachtobjecten, kuilen, paalsporen, waterkuilen, waterputten, werktuigen
Materiaal: aardewerk, bot, houtskool, natuursteen, vuursteen
Thema: Prehistorische grafheuvelcomplexen en urnenvelden
Gebeurtenis:

Beschrijving:
Er zijn 168 grondsporen waargenomen, waaronder paalkuilen, kuilen, een waterput/-kuil en greppels. Het zijn restanten van bewoning en van funeraire contexten. Het vondstmateriaal wijst op een meerperiodensite met sporen uit het laat-neolithicum/de vroege bronstijd (vuurstenen artefacten, handgevormd aardewerk met vuursteenmagering), de metaaltijden (handgevormd aardewerk) en de Romeinse tijd (aardewerk, maalsteenfragment).

Romeinse tijd nederzetting

Datering: Romeinse tijd
Typologie: indicaties voor metaalbewerking, kuilen, paalkuilen, potstallen, woonstalhuizen (archeologisch erfgoed)
Materiaal: aardewerk, houtskool, ijzer, natuursteen
Gebeurtenis:

late middeleeuwen en nieuwe tijd

Datering: late middeleeuwen, nieuwe tijd
Typologie: greppels, munten
Materiaal: aardewerk, geglazuurd aardewerk, grijs aardewerk, metaal, rood aardewerk
Gebeurtenis:

Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Laar - Laarsveld [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/979487 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.