waarneming

Harelbeke Stasegemsesteenweg

archeologisch element
ID
980007
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/980007

Beschrijving

Er werden voornamelijk greppels, kuilen, een tweetal waterkuilen en enkele niet in verband voorkomende paalkuilen aangetroffen. De sporen kunnen in het neolithicum, de Romeinse, middeleeuwse en (sub)recente periode geplaatst worden. De kuilen die in het neolithicum werden geplaatst konden enkel gedateerd worden op basis van het erin voorkomen van twee neolithische artefacten. Een secundair voorkomen van de vondsten kan echter niet uitgesloten worden.. De noordwest-zuidoost verlopende Romeinse greppels lijken in eerste instantie voornamelijk een afwaterende functie te hebben, maar vormen daarnaast mogelijk ook de noordelijke afbakening van de vicus. Duidelijke Romeinse bewoningssporen ontbreken, maar de waterkuilen wijzen wel op activiteit ter hoogte van de noordzijde van de vicus. Voorts wijzen enkele laat-middeleeuwse (paal)kuilen op bewoning of andere activiteiten tijdens de middeleeuwen. De (sub)recente kuilen wijzen eveneens op ingebruikname van het terrein tijdens de nieuwe of nieuwste tijd. Een hypothese is de link met het vlasroten waar de Leiestreek voor gekend is. Dit kan echter op geen enkele manier gestaafd worden.

Uit het dendrochronologisch onderzoek kon worden opgemaakt dat de waterkuil (S3.11) is gebouwd en in gebruik is genomen in het begin van de 2de eeuw na Chr. Dit geeft een terminus post quem voor de organische verrommelde gebruikslaag waarop het palynologisch onderzoek is uitgevoerd.

Een klein deel van het pollenspectrum (ca 5%) bestaat uit cultuurgewassen: het zelfbestuivende (pollen raakt pas verspreid wanneer plant beschadigd raakt) gerst of tarwe, het door de wind bestoven (pollen in grote hoeveelheden aanwezig) rogge en de door insecten bestoven (kleine hoeveelheden pollen) erwtenplant. Gerst of tarwe werd waarschijnlijk in de omgeving verbouwd en mogelijk op het terrein verwerkt, rogge werd nog verbouwd maar was waarschijnlijk aanwezig als akkeronkruid en het erwtenpollen wijst erop dat er moestuinen in de buurt aanwezig waren. Op basis van het voorkomen van roggepollen toont het pollenbeeld van de waterkuil sterke overeenkomsten met een waterput in de vicus die werd gedateerd tussen de tweede helft van de tweede eeuw en het begin van de derde eeuw.

Ongeveer een kwart van de pollensamenstelling bestaat uit boomsoorten. Het meest opvallende hierin is hert voorkomen van boomsoorten die gedijen bij natte bodemomstandigheden, namelijk els en wilg. Mogelijk hebben els en wilg zich vlakbij de waterkuil bevonden, maar evengoed bevonden deze zich in het moerasgebied van de Gavers of in Leievallei. Daarnaast komen ook eik, hazelaar en berk in veel mindere mate voor. Er was waarschijnlijk sprake van een open landschap waarin lichtminnende boomsoorten konden gedijen. Interessant is het sporadisch voorkomen van walnoot in het pollenspectrum. Deze soort is niet inheems maar werd door de Romeinen in België en Nederland aangeplant. Walnoot en hazelnoot waren wellicht een belangrijke aanvulling op de voeding voor de bewoners van de vicus.

De kruidige vegetatie wijst op een redelijk voedselrijk, (niet intens) betreden en mogelijk begraasd landschap in de omgeving van de waterkuil. Voor begrazing door vee zijn echter geen aanvullende palynologische aanwijzingen aangetroffen in de vorm van mestschimmelsporen. Plantensoorten die geassocieerd worden met ruderale plaatsen, zoals akkers en tuinen zijn slechts sporadisch aanwezig. Mogelijk was het activiteitenniveau rond de waterkuil niet hoog en lag het buiten de periferie van de nederzetting. Het veel voorkomend graspollen kan ook afkomstig zijn van bijvoorbeeld riet dat groeit op een natte ondergrond. Ook moeras- en oeverplanten zijn talrijk aanwezig in het spectrum. De waterkuil had mogelijks een geleidelijk aflopende rand waarlangs deze soorten groeiden, maar ook de greppel kan begroeid geweest zijn met deze planten.

 

Pollen van cultuurgewassen betreft een aanzienlijk deel van de pollensom (10%) van het staal genomen uit gracht S3.1. Pollen van rogge en gerst/tarwe werd ongeveer in gelijke mate herkend. Pollen van rogge – dat heel erg belangrijk was als als graangewas gezien de geringere kans op misoogsten - werd echter duidelijk in grotere mate herkend dan in de waterkuil. Daarnaast is ook sporadisch boekweitpollen herkend, dat pas sinds de late middeleeuwen in gebruik wordt genomen en slechts sporadisch eerder wordt aangetroffen. Verder werd ook pollen dat sterk lijkt op dat van de tuinboon aangetroffen, wat wijst op het voorkomen van moestuinen in de buurt. Ofwel werden de cultuurgewassen nabij de gracht verbouwd en/of verwerkt, ofwel werd er akker- en/of tuinafval in de gracht gedumpt. Pollen van boomsoorten bedraagt eveneens 10% wat relatief weinig is voor deze plantencategorie. Bomen en struiken typisch voor drogere grond zijn in gelijke mate aanwezig dan deze van de nattere gronden. Het pollen van de hazelaar komt vaker dan gemiddeld voor en voor het overige is opnieuw de aanwezigheid van walnoot frappant. Het landschap moet vrij open geweest zijn met in de omgeving van de gracht de aanwezigheid van (hakhout)bosjes. Graslandsoorten maken het grootste deel (38%) van het pollenspectrum uit. Talrijk komen voornamelijk composieten– en kruisbloemigen voor en verder werden ook typische tredplanten als weegbree en gewoon varkensgras voor. Ook pollen geassocieerd met akkers (zoals spurrie en korenbloem, waarbij deze laatste pas vanaf de volle middeleeuwen algemeen aanwezig is op akkers) werd aangetroffen. Verrassend is de grote hoeveelheid mestschimmelsporen die op de mest van grazers groeit. Aangenomen kan worden dat er vee nabij de gracht gegraasd heeft en mogelijk heeft het vee zelfs toegang gehad tot de gracht om te drinken en de oevervegetatie te eten.


Bron: De Rijck A. 2019: Archeologisch onderzoek van de noordelijke rand van de vicus te Harelbeke (provincie West-Vlaanderen), ABO archeologische rapporten 1035. Aartselaar: ABO.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ABO NV

Late middeleeuwen

Datering: late middeleeuwen
Typologie: archeologische objecten, archeologische sporen en uitgravingen, paalsporen
Gebeurtenis:

Recentere perioden

Datering: nieuwe tijd, nieuwste tijd
Typologie: kuilen
Gebeurtenis:

Beschrijving:
vlasrootputten (?)

Romeinse periode

Datering: Romeinse tijd
Typologie: akkerlanden, archeologische objecten, paalsporen, vici, waterkuilen
Gebeurtenis:

Beschrijving:
Uit het dendrochronologisch onderzoek kon worden opgemaakt dat de waterkuil is gebouwd en in gebruik is genomen in het begin van de 2de eeuw na Chr. Dit geeft een terminus post quem voor de organische verrommelde gebruiklsaag waarop het palynologisch onderzoek is uitgevoerd.
Een klein deel van het pollenspectrum (ca 5%) bestaat uit cultuurgewassen: het zelfbestuivende (pollen raakt pas verspreid wanneer plant beschadigd raakt) gerst of tarwe, het door de wind bestoven (pollen in grote hoeveelheden aanwezig) rogge en de door insecten bestoven (kleine hoeveelheden pollen) erwtenplant. Gerst of tarwe werd waarschijnlijk in de omgeving verbouwd en mogelijk op het terrein verwerkt, rogge werd nog verbouwd maar was waarschijnlijk aanwezig als akkeronkruid en het erwtenpollen wijst erop dat er moestuinen in de buurt aanwezig waren. Op basis van het voorkomen van roggepollen toont het pollenbeeld van de waterkuil sterke overeenkomsten met een waterput in de vicus die werd gedateerd tussen de tweede helft van de tweede eeuw en het begin van de derde eeuw.


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Harelbeke Stasegemsesteenweg [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/980007 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.