Het proefsleuvenonderzoek leverde volgende resultaten op: onder een ophogingslaag uit de Nieuwe Tijd bevonden zich paalkuilen, kuilen, een uitbraakspoor en een vermoedelijke greppel uit de Late Middeleeuwen. Voorts registreerde men restanten van een 19de-eeuwse muur. Men zamelde één scherf in. Het betrof een klein wandfragment grijsbakkend gedraaid aardewerk.
Volgend op de proefsleuven werd een vlakdekkende opgraving (509m²) uitgevoerd aan de hand van twee werkputten met respectievelijk twee en drie niveaus.
De opgraving heeft sporen en vondsten opgeleverd uit (in beperkte mate) de Middeleeuwen en voornamelijk de Nieuwe tijd en houden verband met ontwikkeling van de dorpskern van Hamont-Achel. Vanwege de ligging van het plangebied tegen de omwalling aan, konden ook daarvan restanten verwacht worden. Deze zijn bij de opgraving echter niet aangetroffen. Vermoed wordt dat de omwalling buiten het plangebied heeft gelegen.
In de onderstaande paragrafen zal de ontwikkeling van het plangebied in een chronologisch overzicht geschetst worden.
Middeleeuwen
Slechts een beperkt aantal sporen en vondsten kan aan de Middeleeuwen worden toegeschreven. Indicaties voor vroege bewoning in het plangebied zijn beperkt. Weliswaar zijn er enkele Vroeg-Middeleeuwse scherven uit de Karolingische tijd verzameld (9de eeuw), twee scherven daarvan zijn echter uit een later dateerbaar spoor verzameld. Eén andere scherf is wel uit een paalkuil afkomstig, die daarmee mogelijk uit de Vroege Middeleeuwen zou kunnen dateren. Hierbij dient wel overwogen te worden dat de scherf ook als opspit in het spoor beland kan zijn. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de vondsten mogelijk wel een indicatie vormen voor vroege bewoning in de Middeleeuwen, maar dat bewoning binnen het plangebied niet als zodanig aantoonbaar is. Vondsten uit latere periodes uit de Middeleeuwen ontbreken, wat een hiaat oplevert tot aan de Nieuwe tijd.
Nieuwe tijd & 19de eeuw
Afgaande op de aardewerkdateringen, lijkt het plangebied vanaf de 16de/17de eeuw in gebruik te zijn genomen. Hierbij is het onduidelijk of er op dat moment al daadwerkelijk sprake is geweest van bewoning.
Tenminste twee grotere kuilen kunnen op basis van aardewerkvondsten aan deze periode worden toegeschreven. Beide kuilen liggen in het zuidelijke deel van het plangebied. Specifieke functies kunnen echter niet aan de kuilen worden toegekend. Andere sporen (van bewoning) ontbreken.
Eveneens in het zuidelijke deel van het plangebied ligt in de top van de natuurlijke bodem een cluster van sporen, die alle een vergelijkbare opvulling hebben. Eén van deze sporen kan dankzij een grotere hoeveelheid aardewerkscherven vrij zeker in de 18de eeuw gedateerd worden. Het is aannemelijk dat de andere sporen van dit cluster ook uit deze periode stammen. Het cluster omvat zowel enkele paalkuilen als enkele kuilen, waarbij op basis van de configuratie geen duidelijke structuur vastgesteld kan worden. Wel doet de dichtheid van het sporencluster tenminste bewoning nabij vermoeden.
Ook een andere kuil (met ander type vulling) kan in de 18de eeuw worden gedateerd. Hieruit kan afgeleid worden dat er in de 18de eeuw een toename is aan activiteiten binnen het plangebied, getuige een aantal paalsporen en kuilen die uit deze periode dateren.
Restanten van gebouwstructuren kunnen teruggezien worden in uitbraaksleuven van gebouwstructuur 2 en in kelder 2. De restanten van gebouwstructuur 2 bestaan uit enkele puinbanen die geïnterpreteerd worden als uitbraaksleuven. Deze uitbraaksleuven hebben behoord tot een gebouw dat aan de Brouwersstraat gevestigd was. De kelder (kelder 2) was gedeeltelijk uitgebroken en opgevuld, maar van de kelder resteerde nog een klein deel van de keldermuren en de vlijlaag van de vloer. De exacte ouderdom van deze beide structuren kan niet concreet vastgesteld worden, anders dan dat deze dateren van vóór de periode waarin het terrein opgehoogd werd. Daarmee dateren de gebouwstructuur 2 en de kelder 2 tenminste uit de eerste helft van de 19de eeuw, maar mogelijk ook nog vroeger.
Ook historische kaarten kunnen hierin maar beperkt uitsluitsels geven. De vroegste kaart die een indruk geeft van de inrichting van het plangebied aan het eind van de 18e eeuw, is de kaart van Ferraris. Ondanks dat deze kaart niet exact projecteerbaar is, valt uit de overeenkomsten met de midden 19de-eeuwse kaarten wel af te leiden dat een groot deel van het plangebied ingericht was als tuinzone. Mogelijk waren in deze tuinzone één of meerdere structuren aanwezig (schuurtjes?). Het zuidelijke deel van het plangebied was bebouwd, overeenkomstig met de latere kaarten uit het midden van de 19de eeuw.
Bij projectie van de opgraving op twee kaarten uit de eerste helft van de 19de eeuw (Atlas der Buurtwegen en Primitief Kadaster), dan valt de kelder (2) precies samen met de daarop afgebeelde gebouwen. Hiermee is het aannemelijk dat de kelder uit de eerste helft van de 19de eeuw dateert, en mogelijk nog een iets vroegere oorsprong heeft tot in de 18de eeuw.
Ook van kelder 3 kan de datering onvoldoende vastgesteld worden, anders dan dat deze vroeger dateert dan het ophogen van het terrein in de 19de eeuw. Ook de functie, nu geïnterpreteerd als de restanten van een kelder, staan onvoldoende vast omdat van het spoor slecht de onderzijde resteerde. Een datering van het spoor in de eerste helft van de 19de eeuw (en mogelijk vroeger) is aannemelijk.
In de loop van de 19de eeuw zijn de bestaande gebouwen afgebroken en is het terrein opgehoogd. Daartoe is een circa 60cm dik pakket aangebracht. De jongste vondsten kunnen deze ontwikkeling in de tweede helft van de 19de eeuw dateren.
Na het ophogen van het terrein is een nieuw gebouw opgetrokken, waarvan de funderingssleuven nog als gele banen zichtbaar waren binnen een groot deel van het plangebied. Deze met geel zand opgevulde sleuven dienden voor het creëren van voldoende draagsteun van het muurwerk in de slappere (opgebrachte) grond. Deze funderingen zullen hebben toebehoord aan de gebouwen Brouwersstraat 7 en 9, welke historisch bekend zijn. Deze panden zijn voor aanvang van het archeologisch onderzoek gesloopt.
Brouwerstraat 7 maakte deel uit van een vastgesteld bouwkundig erfgoed Café en drankenhandel. De bouwkundige inventarisatie van deze panden vermeld dat het gaat om een gebouw waarvan de ouderdom teruggaat tot in de tweede helft van de 19de eeuw dan wel eerste helft 20ste eeuw. Dit sluit ook aan op de archeologische vaststellingen. Ook uit deze periode dateert kelder 1, waarvan de betonnen vloer en restanten van de keldermuren zijn aangetroffen. Verder is de kelder grootdeels uitgegraven bij sloopwerkzaamheden. Desondanks bleek in het veld nog een beerlaag aanwezig, die bij botanisch onderzoek verder onderzocht kon worden. Interessante details daaruit zijn de aanwezigheid van oude krantsnippers die wellicht gebruikt zijn als toiletpapier en een grote hoeveelheid aan insecten, die de herkomst als beerlaag kunnen bevestigen.
Voorts gaf het botanisch onderzoek een interessante inkijk in de voedselpatronen van de bewoners. Het dieet van de voormalige gebruikers van de beerkelder was zeer gevarieerd en bestond uit granen, fruit, groenten en andere planten. Ook waren er gebruiksplanten aanwezig die niet voor (menselijke) consumptie bestemd zullen zijn geweest. De granen rogge, haver en het schijngraan boekweit waren de stapelgewassen die de bewoners aten. Lijnzaad zal als oliehoudend gewas gebruikt zijn: gezien de context en deel van de plant zal het hier niet gaan om vlasverwerking. Fruit en groenten waren volop aanwezig in de vorm van aardbei, appel/peer, framboos, vijg, druif, aalbes of zwarte bes, tomaat, komkommer en zwartmoeskervel. Twee opmerkelijke soorten die van origine niet uit Europa komen, zijn tomaat en aardbei. Beide soorten zijn oorspronkelijk afkomstig uit Amerika en raakten in de 19de eeuw langzaamaan ingeburgerd. Daarnaast was zwartmoeskervel aanwezig, een groenteplant die van nature niet in Vlaanderen voorkomt. Mogelijk werd deze plant toch verbouwd in een plaatselijke moestuin. De wilde planten waren enerzijds afkomstig van akkers en/of moestuinen, waarschijnlijk van (rogge)akkers. Verder kwamen soorten als boterbloem, mannagras en engelwortel van natte graslanden of grazige oevers af.
Naast het aardewerk en pijpaarde behoort ook een lederen schoen tot de bijzondere vondsten. De schoen heeft waarschijnlijk toebehoord aan een kind van 4-6 jaar oud en is veel gedragen, getuige de sterke slijtage onder de voorvoet. De schoen had oorspronkelijk een hoge hak en was bekleed met een wollen textiel, waarschijnlijk damast. Mogelijk waren hierin patronen verwerkt, zoals florale motieven, die het geheel een chique uiterlijk gaven. De sluiting bestond uit twee of drie riempjes, die op de wreef konden worden gesloten. De sluiting ontbreekt maar dit kan een gesp of (satijnen) strik zijn geweest. Op basis van de bevestiging van de zool met nageltjes en de vorm kan de schoen gedateerd worden in de 19de eeuw. Schoenen met hakken en textielversiering werden destijds zowel door jongetjes als meisjes gedragen.
Samengevat lijkt het terrein in de eerste periode van de Nieuwe tijd wel in gebruik te zijn geweest, maar vermoedelijk nog niet bewoond te zijn. Daarbij dient er wel rekening mee gehouden te worden dat bewoning mogelijkerwijs moeilijk archeologisch traceerbaar is/was. Voorts is een toename van het aantal (grond)sporen uit de 18de eeuw waarneembaar, zonder dat daarin ook direct gebouwstructuren herkenbaar zijn. Vastgestelde gebouwstructuren zoals gebouwstructuur 2, kelder 2 en kelder 3 dateren tenminste uit de eerste helft van de 19de eeuw, maar mogelijk ook nog vroeger uit de 18de eeuw. De exacte ouderdom van deze gebouwstructuren valt helaas niet meer te achterhalen. In de tweede helft van de 19e eeuw worden de bestaande gebouwen gesloopt en het terrein opgehoogd. De nieuwe panden hebben vervolgens tot aan de recente sloop voortbestaan.
Auteurs: Alma, Xander; Van den Notelaer, Dominick; Lemahieu, Jonas
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)
Je kan deze tekst citeren als: Alma X. & Van den Notelaer D. & Lemahieu J. 2023: Brouwersstraat [online], https://id.erfgoed.net/teksten/396224 (geraadpleegd op ).
Het proefsleuvenonderzoek leverde volgende resultaten op: onder een ophogingslaag uit de Nieuwe Tijd bevonden zich paalkuilen, kuilen, een uitbraakspoor en een vermoedelijke greppel uit de Late Middeleeuwen. Voorts registreerde men restanten van een 19e eeuwse muur. Men zamelde één scherf in. Het betrof een klein wandfragment grijsbakkend gedraaid aardewerk.
Volgend op de proefsleuven werd een vlakdekkende opgraving (509m²) uitgevoerd aan de hand van twee werkputten met respectievelijk twee en drie niveaus. Er werden in totaal 87 sporen aangetroffen waarvan de meeste kuilen en paalkuilen zijn. Deze hebben vermoedelijk een postmiddeleeuwse datering. Er werd ook, in de ophogingslaag, een restant van een gebouw aangetroffen uit de 19de eeuw. Het vondstenmateriaal betreft aardewerk, bouwmateriaal, dierlijk bot, glas, leer en kleipijpjes. Op dit perceel is vermoedelijk bewoning aan te treffen vanaf de late middeleeuwen, verder onderzoek zal dit in detail verder kunnen bepalen.
Auteurs: Arts, Annick
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: VLAAMS ERFGOED CENTRUM bvba (VEC)
Je kan deze tekst citeren als: Arts A. 2020: Brouwersstraat [online], https://id.erfgoed.net/teksten/358732 (geraadpleegd op ).