waarneming

Blijkstraat

archeologisch element
ID
980613
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/980613

Beschrijving

Op een 1,47 ha groot gebied langs de Blijkstraat, de August Cuppensstraat en de Burgemeester Geyskensstraat in Beringen (prov. Limburg) stond de sloop en herontwikkeling van het voormalige VTI scholencomplex op de agenda. Bureauonderzoek wees uit dat er een hoge kans was op het aantreffen van de historische stadvesten van Beringen ter hoogte van de westelijke en noordelijke perceelgrens. De werfbegeleiding van de sloopwerken gebeurde uiteindelijk in vijf werkputten en in het totaal werd een oppervlakte van 317 m² onderzocht. Tijdens de werfbegeleiding werden er in het westen van het onderzoeksgebied op meerdere plaatsen de restanten (de gracht) van de historische stadsvesten van Beringen aangetroffen.

De gracht werd in zeven profielen verspreid over drie proefputten aangetroffen. De laatmiddeleeuwse stadsgracht werd onder een (sub-)recente ophogings-/verstoringslaag van minstens 80 cm diep geregistreerd in het westen van het terrein. Verder werden er geen archeologische resten op het terrein waargenomen. De afbakening van de stadsgracht kwam goed overeen met de afbakening van de stadsvesten volgens de CAI. Er werden drie ingespoelde pakketten grachtvulling geregistreerd waarvan de dikte erop wijst dat de gracht lange tijd in gebruik was, vermoedelijk vanaf de 13de tot in 19de eeuw. Een opvulpakket werd niet waargenomen. Wel bleek dat de zone ten westen van de gracht (buiten de stadskern) opgehoogd werd voorafgaand aan het uitgraven van de stadsgracht. Voorafgaand aan deze ophoging werd het oorspronkelijk bodemprofiel niet vergraven. De uitgraving van de gracht en het opwerpen van de omwalling vond plaats nadat Beringen van de graaf van Loon in de 13de eeuw zijn vrijheid had gekregen.

Drie poorten verleenden toegang tot het stadscentrum. Over het uitzicht van de vesten is uit historische bronnen weinig bekend. De stadsvest werd vermoedelijk verkregen door het uitgraven en ophopen van aarde. Aldus ontstond een dubbele omheining met een watergracht en een aarden wal. Uit het huidige onderzoek kon afgeleid worden dat de diepte van de stadsgracht ter hoogte van het onderzoeksterrein t.o.v. het oorspronkelijk opgehoogd maaiveld minstens ca.1,80 m bedroeg en dat de breedte ter hoogte van de insteek ruw geschat mogelijk ca. 6 m of meer bedroeg. Dit komt min of meer overeen met de diepte van de gracht die aangetroffen werd tijdens een proefsleuvenonderzoek aan de overzijde van de Blijkstraat. Van de omwalling werd tijdens het huidige onderzoek niets teruggevonden, in tegenstelling tot waarnemingen tijdens een proefputtenonderzoek aan de Graaf van Loonstraat, waar vermoedelijk de basis van de omwalling in de vorm van een Tertiair pakket werd aangetroffen. Deze interpretatie was echter niet geheel zeker.


Uit historische bronnen weten we verder dat de Bourgondiërs bij hun aanvallen de wallen rondom de stad grotendeels gesloopt hadden en dat deze in 1596 werden heropgetrokken. De drie poorten werden in 1618 heropgebouwd.83 Van de sloop van de wallen, waarbij de grachten mogelijk gedempt en nadien terug uitgegraven werden, werden tijdens het huidige onderzoek geen sporen teruggevonden. In 1826 begon men met het dempen van de grachten en het slopen van de wallen. Uit beschikbare cartografische bronnen kan voor het huidige onderzoeksterrein afgeleid worden dat dit gebeurde in drie fasen die dateren uit de periode tussen 1826 en 1939. In het uiterste zuiden werd de gracht hoogstwaarschijnlijk gedempt tussen 1826 en 1841, in het westen na 1841 en vóór 1873 in het noorden van het terrein tussen 1904 en 1939. Deze interpretaties dienen echter met de nodige voorzichtigheid te worden bekeken tot archeologische gegevens op het terrein meer informatie opleveren. Tijdens de sloopbegeleiding kon ter hoogte van het onderzoeksterrein momenteel enkel grachtvulling en geen opvul-/dempingspakket vastgesteld worden. De grachtvulling dateert van voor het dempen van de gracht.
Concreet betekent dit dat het oudste pakket grachtvulling S1.3 ten vroegste dateert vanaf de 13de eeuw (1211), van na dat de gracht gegraven werd. Het in het westen waargenomen meest recente pakket S1.1 dateert ten laatste uit de periode voorafgaand aan de jaren 1841 - 1873, de periode waarin de gracht gedempt werd. Het middelste pakket S1.2 werd tussen bovenstaande periodes afgezet. Zoals reeds vermeld, wijst de ca. 1 à 1,40 m dikke grachtvulling op een ingebruikname over een lange periode en zijn er geen aanwijzingen voor het dempen en opnieuw uitgraven van de gracht omstreeks de 16de eeuw. De waarnemingen omtrent de grachtvulling op het huidige terrein zijn enigszins vergelijkbaar met deze ten tijde van het proefsleuvenonderzoek aan de August Cuppensstraat, ten oosten van het huidige onderzoeksterrein. Hier werden wel slechts 2 lagen waargenomen. Ook werden in tegenstelling tot het huidige onderzoeksgebied, 2 opvullagen waargenomen. Op het huidige onderzoeksterrein kunnen deze echter vergraven zijn door de aanwezige (sub-)recente verstoringen/ophogingen.

De vrijgekomen terreinen van de vroegere stadsversterkingen werden na het dempen van de stadsgracht openbaar verkocht en grotendeels in tuinen herschapen. Ook het huidige onderzoeksterrein blijkt op basis van de cartografische bronnen lange tijd overwegend in gebruik te zijn geweest als tuinzone, aanvankelijk nog binnen de stadsomwalling. In het oosten van het terrein stond echter mogelijk al in de 18de eeuw bebouwing (cfr. Ferrariskaart). Tijdens de sloopbegeleiding werden hiervan geen restanten waargenomen. Resten van bleekweiden, waarnaar de naam Blijkstraat zou kunnen, werden evenmin aangetroffen. Het gebouwenbestand op het terrein nam volgens de beschikbare cartografische bronnen in de loop der jaren toe, aanvankelijk vnl. langs de omringende wegenis met nadien o.a. een brouwerij in het zuiden. Het Bisdom kocht omstreeks 1921-1923 de oude leegstaande brouwerij op. In de 20ste eeuw werden de gronden ten noorden van de brouwerij stilaan in gebruik genomen door de school en bebouwd en verhard. De omliggende eigendommen werden stelselmatig verworven en bebouwd. De schoolgebouwen waren bijgevolg vrij chaotisch ingeplant op de site. Het huidige onderzoek toont aan dat voor de bouw en uitbreiding van het scholencomplex en misschien zelfs al voor de bouw van de brouwerij er een ca. 0,80 à 1 m dikke ophogingslaag over het volledige terrein aangebracht werd om het terrein te egaliseren. Voorafgaand aan het aanbrengen van het ophogingspakket werd het terrein grotendeels afgegraven. Enkel in het uiterste westen lijkt het er momenteel op dat het oorspronkelijk niveau plaatselijk behouden werd onder het ophogingspakket. De afgravingen in het noorden van het terrein lijken beperkt (tot in de B-horizont, ca. 20 cm geschat), maar in het zuiden vonden schijnbaar diepgaande afgravingen plaats tot in het onderliggend Tertiair pakket (mogelijk tot ca. 50 cm diep of meer). In dit Tertiair pakket bleven ondanks de verstoringen en afgravingen ook in het zuiden van het terrein tot heden de onderste opvullingslagen van de stadsgracht nog bewaard. Verder kan opgemerkt worden dat het terrein op verschillende plaatsen, vnl. in het westen, dieper verstoord is, vermoedelijk door de aanleg van kelders en nutsleidingen.


Naar archeologie toe is de verwachting op basis van de vastgestelde bodemopbouw dat vanwege de aanwezige verstoringen en de afwezigheid van een podzolprofiel, in het zuiden van het terrein enkel de onderzijde van diepe bodemsporen nog bewaard zullen zijn. Ondiepe sporen en prehistorische artefactensites zullen hier vergraven zijn. Op de rest van het terrein is de aanwezigheid van een bewaarde sporensite op basis van de aardkundige waarnemingen op het terrein niet uit te sluiten vermits de B-horizont op een aantal plaatsen (in 3 profielen) nog bewaard is. Concreet kunnen nog resten van de stadsgracht, bebouwing en bleekweiden verwacht worden. Het aantreffen van andere archeologische resten is echter niet uitgesloten. De kans op het aantreffen van intact bewaarde prehistorische artefactensites lijkt kleiner, vermits podzolprofielen slechts plaatselijk bewaard bleken, waarbij een volledig intact bewaard podzolprofiel slechts op één plaats voorkwam op de rand van het terrein. Daarenboven leek in één van de overige twee proefputten ook de bovenzijde van de B-horizont geroerd en was het podzolprofiel dus slechts minimaal bewaard. De bodemopbouw op het huidige onderzoeksterrein is enigszins vergelijkbaar met deze die waargenomen werd tijdens het proefsleuvenonderzoek aan de overzijde van de Blijkstraat, op de hoek met de August Cuppensstraat, vlak ten oosten van het huidige onderzoeksterrein. Ook toen werden plaatselijk intact bewaarde podzolprofielen waargenomen onder aanwezige verstoringen. In de noordelijke profielen werd de stadsgracht aangetroffen. Verder werden er met uitzondering van twee baksteenfragmenten geen sporen of vondsten aangetroffen, dus ook geen steentijdvondsten. Wanneer we de bodemkundige vaststellingen afwegen t.o.v. de resterende geplande bodemingrepen, m.n. sloopwerken die over het algemeen slechts tot 40 à 50 cm diep gaan, kunnen we besluiten dat deze werken het relevant archeologisch vlak vrijwel nergens zullen vrijleggen. Meer zelfs, er is over quasi het volledige terrein een verstoringsbuffer aanwezig van minimaal 30 à 40 cm boven het archeologisch relevant vlak. Dit impliceert tegelijk dat op plaatsen waar slechts 50 cm gegraven wordt, het potentieel aanwezige archeologische bodemarchief momenteel in situ bewaard kan blijven. In het zuiden, waar plaatselijk minder diepe verstoringen werden aangetroffen, is het relevant archeologisch vlak kennelijk al vergraven en blijven de verhardingen bovendien grotendeels behouden. Hier is er dus vanzelfsprekend minder kans op een impact. Voor de huidige vergunning is het archeologisch onderzoek hiermee afgerond. Bij een verdere ontwikkeling van het terrein dient een nieuwe archeologienota te worden opgemaakt, die rekening dient te houden met de bevindingen die voortkomen uit de huidige sloopbegeleiding. Aandachtspunten hierbij zijn de lokale aanwezigheid van een (deels) intact bewaard podzolprofiel onder de aanwezige verstoringen/ophogingen en de aanwezigheid van de stadsgracht, zelfs nog onder zeer diepe verstoringen in het westen van het terrein.


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: ARON bvba

Stadsgrachten

Datering: 13de eeuw, tweede helft 19de eeuw
Typologie: grachten (verdedigingselementen), ophogingslagen
Context: stadsomwallingen
Gebeurtenis:

Relaties

  • Is deel van
    Historische stadskern van Beringen


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Blijkstraat [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/980613 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.