Naar aanleiding van de aanvraag van een stedenbouwkundige vergunning voor een nieuwbouwcomplex met parkeergelegenheid, werd het projectgebied onderworpen aan een archeologisch vooronderzoek bestaande uit een landschappelijk booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek. De 27 boringen van het landschappelijk booronderzoek toonden een verdwenen microreliëf aan waarbij een deel van het terrein opgehoogd werd waardoor vele boringen stuitten op opgebrachte puinlagen. Op andere delen van het terrein bleek nog een plaggenbodem bewaard. Nergens waren aanwijzingen dat de C-horizont ernstig aangetast was. Dit betekende dat er wellicht geen potentieel was voor een steentijdsite maar dat relevante archeologische sporen nog steeds aanwezig kunnen zijn op het terrein. In een volgende fase werd dan ook overgegaan tot een proefsleuvenonderzoek. In totaal werden 37 sporen geregistreerd, waarvan twee kuilen, meerdere greppels waarvan sommigen een structuur vormden en twee natuurlijke sporen. Verder waren nog talrijke verstoringen zichtbaar. De sporen bevonden zich op een diepte van ca. 18 en 224 cm onder het maaiveld. De meeste sporen werden aangetroffen centraal en in het zuiden van het terrein. Al deze sporen zijn in de nieuwe tot nieuwste tijd te dateren. Er zijn slechts 2 vondsten geregistreerd uit de greppelvullingen nl. een wandscherf oxiderend gebakken aardewerk met loodglazuur uit de late middeleeuwen tot nieuwe tijd en een bodemscherf faience uit de nieuwe tijd. De greppels zijn het restant van landindeling. Ze zijn te interpreteren als de restanten van perceelsgreppels. De overige sporen zijn het gevolg van recente bodemingrepen op het terrein als gevolg van de ontwikkeling van de KMO-zone met verschillende bouwactiviteiten op de aangrenzende percelen en de aanleg van nutsvoorzieningen binnen het onderzoeksgebied. Daarbij werd het onderzoeksgebied wellicht ingericht als werfzone. ER werd geen vervolgonderzoek geadviseerd.