De oudste sporen betreffen een vermoedelijke waterkuil, een brandrestengraf, een gracht en twee kuilen. De waterkuil werd aangetroffen in het zuidelijke deel van sleuf 2. Het spoor kenmerkt zich door een cirkelvorm met een witgrijze zandleem vulling. Het spoor heeft een diameter van ca. 1,5 tot 2m. In de vulling werden bij het opschaven twee scherven handgevormd aardewerk aangetroffen en een silexafslag (grijsblauwe gepatineerde kleur). In de omgeving van de waterkuil werden twee kuiltjes aangetroffen. Beide sporen kenmerken zich ook hier door een witgrijze zandleem. In de vulling van één van de kuiltjes werd een brokstuk verbrande leem aangetroffen.
De sporen kunnen ruim gedateerd worden in de metaaltijden tot Romeinse periode. Tegen de noordelijke verstoring aan (inrit met puinfundering) werd een houtskoolrijk bijna rechthoekig spoor aangetroffen. In de vulling kon een fijne spikkel verbrand bot waargenomen worden, waardoor de functie als brandrestengraf kan vooropgesteld worden. Aardewerk werd niet geattesteerd. Het spoor kan ruim in de metaaltijden tot Romeinse periode gedateerd worden.
Twee andere sporen zijn van een recentere oorsprong en kunnen gelinkt worden aan de voormalige historische bewoning. Het gaat om een deel van een bakstenen beerput aangetroffen in sleuf 2 en een gedeeltelijke verstoorde afvalkuil met glaswerk. Het glas bestaat uit zogenaamde hamerflessen die gedateerd kunnen worden in de late 18de en 19de eeuw.