De landschappelijke boringen toonden aan dat er geen potentieel op een goed bewaarde steentijd artefactensite is. Bijkomend booronderzoek is hierdoor niet nuttig. De bewaring is wel voldoende goed om nog relevante archeologische sporen op het terrein te kunnen aantreffen. Bijgevolg is bijkomend archeologisch vooronderzoek nodig in de zones waar bodemingrepen gepland worden.
Er werd een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd om na te gaan of op het terrein relevante archeologische sporen aanwezig zijn. Het proefsleuvenonderzoek geeft aan dat de onderzoekbare zone van het terrein in het verleden reeds ernstig verstoord werd, waardoor eventuele archeologische sporen niet bewaard zijn gebleven. Hoewel er slechts 9,2 % van de onderzoekbare zone aan de hand van proefsleuven onderzocht kon worden, is het niet nuttig om nog een tweede fase van het proefsleuvenonderzoek uit te voeren om de vooropgestelde 12,5 % te behalen. De delen van het terrein die niet onderzocht konden worden, waren immers ook grotendeels onder de voormalige bebouwing gelegen waardoor ervan uitgegaan kan worden dat ook hier het bodemarchief ernstig verstoord is. Het potentieel op kennisvermeerdering in geval van verder archeologisch onderzoek wordt daarom niet nuttig geacht. Het uitgevoerde archeologische vooronderzoek kon voldoende aantonen dat er geen relevante archeologische vindplaats aanwezig is op het terrein. Daarom worden geen bijkomende archeologische maatregelen meer nodig geacht in het kader van de geplande werken.