waarneming

Bivelenhof

archeologisch element
ID
981019
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/981019

Juridische gevolgen

  • is deel van de aanduiding als gebied geen archeologie, gewestelijk Gebied 7966
    Deze aanduiding is geldig sinds

Beschrijving

Binnen het plangebied Bilzen-Bivelenhof is tussen februari en maart 2010 een IJzertijdnederzetting opgegraven. De nederzetting is gelegen op de rand van het plateau van Haspengouw, in een gebied dat geologisch gezien ligt op de overgang van het Kempens Bekken in het noorden en het Brabant Massief in het zuidoosten. De ondergrond bestaat uit een lössbodem die kenmerkend is voor deze streek. De opgraving bevestigde eerdere vermoedens over een regionale traditie van huizenbouw uit de ijzertijd die typisch is voor het gebied en bracht ook kennis bij over de bestaanseconomie, de materiële cultuur en het landschap in de ijzertijd.  

Bij het onderzoek zijn tien hoofdgebouwen, vier bijgebouwen en zestien spiekers gereconstrueerd. Verder zijn vijf waterputten en 184 kuilen, waarvan twintig vondstrijk, opgegraven. De talrijke sporen en de vele soms bijzondere vondsten geven inzicht in hoe het terrein gedurende de IJzertijd bewoond en gebruikt is. Hoewel in 2014 een belangrijke rapportage is verschenen van een grote archeologische opgraving aan de oostzijde van Bilzen, waar eveneens een nederzetting uit de IJzertijd is onderzocht, is de kennis voor deze periode beperkt. Daarom biedt het onderzoek aan de Bivelenhof waardevolle nieuwe gegevens voor deze periode en een aanvulling op de huidige stand van kennis. Naast de IJzertijdbewoning zijn ook nog sporen en vondsten gedaan uit jongere perioden. Zo dateert uit de Romeinse tijd een tweefasig wegdek met bermgreppels. Uit de Late Middeleeuwen en Nieuwe tijd dateren perceleringen bestaande uit greppels en paalrasteringen.  

De vroegste aanwezigheid van de mens in het onderzoeksgebied is tijdens de steentijd, wellicht tijdens het Midden-Neolithicum B (3400-2850 voor Chr.) Dit kan afgelezen worden aan de schaarse lithische artefacten die zijn gevonden. De aard en de betekenis van deze menselijke aanwezigheid kan gezien het geringe aantal vondsten en het ontbreken van enige ruimtelijke samenhang echter niet worden bepaald.  

Gezien het aardewerk uit de bronstijd te sporadisch voorkomt is de aanvang van de bewoning in de Vroege IJzertijd aannemelijk. Erf 4 is waarschijnlijk het vroegste erf dat al in de Vroege IJzertijd dateert. Het bestaat uit een klein hoofdgebouw, mogelijk enkele spiekers en een paar kuilen. Een kuil die tot deze vroegste bewoning behoord is structuur 25002. De inhoud van de kuil omvat een bijzonder vondstcomplex bestaande uit afwijkend aardewerk, twee wetstenen, vier slijpblokken of wetstenen en een bijlfragment. Mogelijk is het een rituele kuil, die samenhangt met de ingebruikname of het verlaten van het erf. Het terrein lijkt vooral intensief bewoond te zijn gedurende de IJzertijd. In totaal konden elf erven aan deze periode worden toegewezen. Deze erven werden niet gelijktijdige bewoond. Omdat er over het algemeen vanuit gegaan wordt dat erven in deze periode slechts één generatie (ca. 30 jaar) in gebruik bleven, zou het onwaarschijnlijk zijn dat er sprake is van continue bewoning op dezelfde plaats. Hiertegen kan aangevoerd worden dat mogelijk niet alle erven zijn gelokaliseerd. Zo zou het kunnen dat hoofdgebouwen niet opgemerkt zijn in de sporenclusters en tevens kunnen zich nog erven buiten het plangebied bevinden aan de zuidoostzijde van het plangebied. De aangetroffen erven bestonden uit een huis en een bijgebouw of één of enkele spiekers. Vijf erven waren voorzien van een waterput. Verder lagen op de erven kuilen waarvan de functie meestal niet vastgesteld kon worden. Van sommige kuilen kan verondersteld worden dat ze gebruikt zijn voor leemwinning en één kuil is geïnterpreteerd als silo. Deze kuilen waren echter niet op de erven gesitueerd maar erbuiten. Omdat zichtbare erfgrenzen, zoals greppels of paalrasteringen niet zijn gevonden, zijn de erven arbitrair begrensd. Hoewel er geen consensus is in de archeologie over de levensduur van een huis wordt vaak gesproken over één generatie. Daarentegen heeft Zimmerman geen eenduidig antwoordt in zijn studie naar de levensduur van gebouwen met aardvaste stijlen. De locatiekeuze voor de erven is opmerkelijk. Acht van de elf erven (de erven 4 t/m 11) lagen langs een ondiepe depressie in het landschap. De locatiekeuze zal veroorzaakt zijn door de behoefte aan drinkwater voor mens en vee. In deze depressie zijn drie waterputten en twee waterkuilen ingegraven. Dit waren eenvoudige inloopkuilen waarvan in drie kuilen een eenvoudige houten constructie is gemaakt om instorting tegen te gaan. Vanwege de behoefte aan water is deze locatie door vele generaties als woonplaats in gebruik gebleven. Namelijk van de Vroege IJzertijd tot in de Late IJzertijd (ca. 800/750 tot 150 voor Chr.). Voor de IJzertijd is het over het algemeen ongebruikelijk, zowel voor de löss- als de zandgronden, dat erven zich vrijwel op dezelfde plaats continueren. Zo verplaatsen de erven zich te Bilzen-Spelverstraat en Maastricht-Aachen Airport over een groter areaal.  Zo wordt door Tichelman geconcludeerd dat de bewoners uit de Vroege IJzertijd (en mogelijk ook Midden IJzertijd) te Maastricht-Aachen Airport oude woonlocaties steeds gerespecteerd en gemeden hebben. Dit respect bestond niet gedurende de (Midden en) Late IJzertijd. We mogen dus voorzichtig concluderen dat we te Bivelenhof te maken hebben met een atypische nederzetting. Bij de drie noordwestelijk gelegen erven 1 t/m 3 lagen geen waterputten en of waterkuilen. Bij de zuidwestelijk gelegen erven 4 t/m 8 hebben niet alle erven een afzonderlijke waterput. Het is mogelijk dat er erven zijn die overlappen in tijd en dezelfde waterput gebruikten. Bij waterput 7003 zijn aanwijzingen dat deze meerdere fasen heeft gehad. Er kan echter geconcludeerd worden dat niet genoeg waterputten aanwezig zijn om alle huishoudens van water te voorzien. Bij twee huizen, namelijk 8001 en 9004, zijn scherven gevonden van enorme potten (dolia). Bij gebouw 8001 was de pot zelfs geplaatst in een ingegraven kuil binnen het huis. Deze potten kunnen gebruikt zijn voor de opslag van water zodat men niet altijd afhankelijk was van een nabijgelegen waterput, waterkuil of andersoortige waterbron. Het terrein is na de Late IJzertijd A niet meer in gebruik voor bewoning.  

Wel bevond zich in de Romeinse tijd een weg binnen het plangebied. Deze weg liep op over hoogste delen van het landschap en meed de depressie. De weg bestond uit twee bermgreppels met daartussen een onverhard wegdek. Op een afstand van ca. 6.5 m wordt de weg, dus het wegdek met bermgreppels, geflankeerd door parallel aan de weg gegraven greppels. Deze dienden mogelijk om de zone aan te geven waarbinnen niet gebouwd mocht worden. Ondank dat het een eenvoudige onverharde weg is, zal deze door de Romeinse overheid in stand zijn gehouden. De weg is namelijk erg ruim opgezet. Losse Romeinse vondsten van aardewerk en metaal zijn een indicatie dat bewoning uit deze periode in de nabijheid moet hebben gelegen.  

In de Late Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd is het plangebied in gebruik als landbouwareaal Uit deze periode stammen perceleringen. In de Nieuwe tijd liep er ook een onverhard pad. De percelering en het pad staan aangegeven op de Atlas der Buurtwegen, Vlaanderen van rond 1840.  

De aangetroffen gebouwen zijn een welkome aanvulling op de bestaande kennis. Hoewel de afgelopen tien jaar enkele grote onderzoeken hebben plaatsgevonden, zoals die van Maastricht-Aachen Airport en Bilzen-Spelverstraat,  waarbij nieuwe ideeën en inzichten zijn gegenereerd met betrekking tot de huizenbouw en bewoning in deze regio gedurende de IJzertijd, is het aantal bekende IJzertijdgebouwen klein. Ook is ondanks deze nieuwe onderzoeken het aantal vindplaatsen met nederzettingssporen uit de IJzertijd nog steeds beperkt. Daarom is het van belang dat het onderhavige onderzoek de inzichten van het laatste decennium bevestigd en zelfs aangevuld heeft. Vooral de kleine hoofdgebouwen met twee parallelle rijen palen, zoals bekend uit Maastricht-Aachen Airport en Bilzen-Spelvertstaat, lijken voor de IJzertijd karakteristiek te zijn voor deze regio. Ook te Bivelenhof zijn deze gebouwen aangetroffen. Vijf gebouwen kunnen tot dit type gerekend worden. Net als op de vindplaats Spelverstraat zijn op de Bivelenhof gebouwen gedocumenteerd die aansluiten bij de bouwtradities van de zandgronden als gebouwen die passen bij het beeld van gebouwen op de löss. Zo zijn er gebouwen gedocumenteerd van type Oss-Ussen 2 en type Haps/OssUssen 4 die algemeen voorkomen op de zandgronden. Vanwege de ligging van Bilzen nabij de overgang tussen zand- en lössbodems is het niet vreemd dat verschillende huizenbouwtradities naast elkaar voorkomen. Wel zijn de gebouwen aangepast naar de lokale omstandigheden. De gebouwen van het type Oss-Ussen 4 uit Bilzen zijn aanzienlijk kleiner dan de typologisch vergelijkbare huizen van de zandgronden. Bij de opgraving Maastricht-Aachen Airport wordt verondersteld dat het kleine formaat van de aangetroffen hoofdgebouwen verklaard kan worden door ze niet op te vatten als woonstalhuizen maar als gebouwen met enkel een woonfunctie. Het kleine formaat van de huizen van het type OssUssen 4 uit Bilzen lijkt hier ook op te wijzen. Het is echter niet uit te sluiten dat in de gebouwen wel enkele stuks vee werden gestald. Het is mogelijk dat akkerbouw op de lössgronden veel belangrijker was dan veeteelt en de veestapel gewoon veel kleiner was. Uit hergebruikt bouwhout afkomstig uit een waterput kan afgeleid worden dat in gebouwen uit de Vroege IJzertijd zowel beuken- als eikenhout is gebruikt.  

Bestaanseconomie 

Vondsten uit enkele kuilen maar vooral die uit waterputten bieden inzicht in de bestaanseconomie van de bewoners van de IJzertijdnederzetting. Zo zijn de aanwezigheid van de graangewassen gerst, emmer, pluimgierst en trosgierst en mogelijk spelt aangetoond, evenals de oliegewassen kool- of raapzaad, maanzaad, vlas en huttentut. De kafresten en hauwfragmenten evenals de zaden van akkeronkruiden wijzen op lokale verbouw en verwerking van de gewassen. Uit het akkeronkruidspectrum kon worden opgemaakt dat de akkers waren gelegen op zowel voedselrijke, vochtige als matig, voedselrijke, ontkalkte zandleemgrond. Binnen het plangebied zullen dit de hogere delen zonder nederzettingssporen zijn. Aan de westzijde van het plangebied is bijvoorbeeld een silo gevonden waarin een zaaivoorraad kon worden opgeslagen. Van de inhoud restte niets meer. Verder is vastgesteld, op basis van het botanisch onderzoek, dat het gewassenspectrum van Bilzen-Bivelenhof goed vergelijkbaar is met de gewassen die in eerder onderzochte vindplaatsen uit de Vroege/Midden IJzertijd in de regio zijn aangetroffen. Het ontbreken van peulvruchten in Bilzen-Bivelenhof, kan verklaard worden door de soort contexten die in Bivelenhof zijn onderzocht. Over het algemeen worden in paal- of kuilvullingen meer resten van gewassen aangetroffen die een relatief grote kans hebben om verkoold te raken, zoals granen en peulvruchten dan in waterputten waar over het algemeen meer onverkoolde resten van vruchten en noten kunnen worden teruggevonden. Van de meeste andere vindplaatsen in de regio zijn alleen ‘droge’ contexten onderzocht, wat een verklaring kan zijn voor de relatief grote variëteit aan vruchten en noten in Bilzen-Bivelenhof. Verder kan opgemerkt worden dat trosgierst net als pluimgierst een warmteminnend gewas is. De vele vondsten in de regio, maar ook in het lössgebied van Nederlands Zuid-Limburg geven aan dat trosgierst in de IJzertijd tot het algemene gewassenspectrum in deze gebieden kan worden gerekend. Pitjes van framboos, gewone vlier en gewone braam en fragmenten van hazel- en beukennoot geven aan dat deze soorten in de omgeving van Bilzen-Bivelenhof voorkwamen. Het is aannemelijk dat de vruchten en noten ervan werden verzameld en gegeten door de toenmalige bewoners. Naast landbouw hebben de bewoners ook vee gehouden. Hoewel de woonhuizen klein zijn kunnen hierin toch enkele stuks vee gestald zijn geweest. Voor het dierlijk bot dat afkomstig is uit de waterputten geldt dat voornamelijk de gebruikelijke landbouwhuisdieren zijn vertegenwoordigd. Het gaat dan vooral om rund en paard en in mindere mate om schaap/geit. Het ontbreken van varken zal een gevolg zijn van het beperkte aantal dierlijke resten dat bewaard is en zal niet betekenen dat deze soort niet gehouden werd. De aanwezigheid van de wilde soorten edelhert en oerrund zal betekenen dat men op deze soorten heeft gejaagd. De aanwezigheid van een weefgewicht en enkele spinklossen wijzen op een kleinschalige textielproductie waarbij wol werd gesponnen en geweven voor eigen gebruik.  

Materiële cultuur 

Uit de aangetroffen materiële cultuur kan opgemaakt worden dat handgevormd aardewerk veelvuldig voorradig was. Van gebakken klei werden niet alleen potten, schalen, drinkgerei en pannen vervaardigd, maar ook weefgewichten en spinklossen. Het aardewerkspectrum komt goed overeen met wat bekend is over de IJzertijd in de regio. Wel opmerkelijk zijn enkele zeer grote vaten, mogelijke dolia, die gebruikt zouden kunnen zijn voor de opslag van water. Eén van die potten heeft zulke karakteristieke kenmerken, zoals erg hardgebakken en afgewerkt met een slib- of verflaag, dat is geconcludeerd dat deze mogelijk niet lokaal is vervaardigd maar verkregen kan zijn uit een nabijgelegen oppidum. Deze pot is gevonden in de paalsporen van huis 9004. Onder het aardewerk bevond zich ook een tot op heden uniek object, namelijk een klein potje dat versierd is met opstaande tuitjes. Dit potje is aangetroffen tussen het aardewerk uit sporen van huis 5. Verder is een enorme hoeveelheid bijzonder aardewerk is afkomstig uit kuil 25002. Uit deze kuil is maar liefst 6 kg aardewerk afkomstig en de verscheidenheid aan exemplaren is opmerkelijk groot. In totaal waren 23 afzonderlijke individuen in deze kuil gedeponeerd. De aardewerkspecialist was dermate onder de indruk van dit complex dat ze het omschreef alsof het leek dat het zondagse porselein opgeborgen was in deze kuil. Dit is tevens de kuil waarin ook twee wetstenen, vier slijpblokken of wetstenen en een bijlfragment zijn aangetroffen. Tussen het aardewerk zijn ook briquetagegootje aangetroffen. Dit waren kleine containers waarin zout werd opgeslagen dat gewonnen werd langs de Noordzeekust en zijn weg vond tot ver in het binnenland. Zout was een geliefd product, niet alleen om eten op smaak te brengen maar ook om vlees te conserveren. Voor de verspreiding van ondermeer zout moet een goed werkend (handels)netwerk hebben bestaan dat al functioneerde vanaf de Bronstijd. De schaarse aangetroffen metalen objecten en het glasfragment zullen via dezelfde netwerken zijn verkregen. De metalen objecten bestaan uit bronzen fragmenten van twee haarringen, een oorring en drie fragmenten van armringen. Het zijn allemaal dus sieraden van de persoonlijke dracht. Ook het fragment van de glazen armring (La Tène-glas) behoort hiertoe. Door de intrede van de metaaldetector in de archeologie wordt het steeds duidelijker dat vrijwel iedere nederzetting in de IJzertijd toegang had tot de netwerken die metaal verspreiden. Vooral bij nederzettingonderzoek in het Nederlandse rivierengebied is dit duidelijk geworden.  Metaal was veel minder zeldzaam dan voor kort werd gedacht. Ook de nederzetting van Bilzen-Bivelenhof was opgenomen in deze netwerken. Zout, metaal, glas en natuursteen zoals maalstenen werden via deze netwerken verspreid. Bij het houtonderzoek afkomstig uit waterput 7003 is tevens vastgesteld dat in de nederzetting gebruik is gemaakt metalen dissels. Uitgaande van de bewerkingssporen is voor de primaire bewerking gewerkt met een bronzen dissel, en is de secundaire bewerking uitgevoerd met een ijzeren dissel. Dendrochronologisch onderzoek aan hout uit de waterput heeft uitgewezen dat de kapdatum van de beukenhouten boom 625/624 voor Chr. is. Bronzen bijlen en dissels blijven dus tot ver in de Vroeg IJzertijd gangbaar als werktuig. In de waterputten zijn vier houtsoorten gebruikt, te weten eik, beuk, berk en els. Vooral els kwam veelvuldig voor. Mogelijk groeide deze in en aan de rand van de depressie waar de waterputten zijn ingegraven. Elzen kunnen uitstekend tegen vochtige omgevingen en ze staan dan ook veelal langs de waterkant of op moerassige grond. 


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: VUhbs archeologie

Late middeleeuwen en nieuwe tijd

Datering: late middeleeuwen, nieuwe tijd
Typologie: perceelsgreppels
Context: akkerlanden
Materiaal: metaal, pijpaarde
Gebeurtenis:

Middenbronstijd

Typologie: losse vondsten, vaatwerk
Materiaal: aardewerk
Gebeurtenis:

Middenneolithicum

Datering: middenneolithicum
Typologie: losse vondsten
Materiaal: vuursteen van Ryckholt
Gebeurtenis:

Romeinse tijd

Datering: Romeinse tijd
Typologie: afwateringsgreppels, munten, onverharde wegen, vaatwerk
Context: onverharde wegen
Materiaal: aardewerk, lood, metaal
Gebeurtenis:

Vroege ijzertijd

Datering: vroege ijzertijd
Typologie: bijgebouwen, kuilen, spijkers, vaatwerk, woonstalhuizen (archeologisch erfgoed)
Context: agrarische nederzettingen
Materiaal: aardewerk, natuursteen
Gebeurtenis:

Beschrijving:
De inhoud van de kuil omvat een bijzonder vondstcomplex bestaande uit afwijkend aardewerk, twee wetstenen, vier slijpblokken of wetstenen en een bijlfragment. Mogelijk is het een rituele kuil, die samenhangt met de ingebruikname of het verlaten van het erf.

ijzertijd

Datering: ijzertijd
Typologie: bijgebouwen, gebouwplattegronden, kuilen, spijkers, voorraadkuilen, waterkuilen, waterputten, woonstalhuizen (archeologisch erfgoed)
Context: agrarische nederzettingen, halfopen landschappen, indicaties voor grondstofbewerking
Materiaal: aardewerk, biologisch materiaal, bot (dierlijk), glas, hout, houtskool, metaal, natuursteen
Gebeurtenis:

Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Bivelenhof [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/981019 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.