Tijdens graafwerken uitgevoerd in het kader van aan de provincie vergunde werken in het Rivierenhof zijn per toeval een aantal betonnen structuren van recente datum aangesneden.
Twee collega’s van Monumentenwacht, waaronder één gespecialiseerd in militaire relicten, zijn ter plaatse geweest en deden een evaluatie van de vondsten.
De trappen die toegang gaven tot de ruimtes waren dichtgestort met bouwpuin allerhande o.a. stukken arduinen dorpels, geglazuurde tegels, baksteen, marmeren tablet etc. Bij het aansnijden van de aarden dekking bovenop de schuilplaats werd een vrij dikke brandlaag met puin zichtbaar van +/- 20 cm dikte.
De (schuil)kelder zelf bestaat uit ongewapend betonnen wanden die aan de buitenzijde bekist zijn met verzinkte golfplaten (dikte 25 à 30 cm). Aan de binnenzijde werden de wanden bekist met houten planken.
Het plafond werd gewapend met allerlei gerecupereerd profielstaal (dikte ongeveer 20 cm). De vloer bestaat uit een ongewapend betonplaatje van ongeveer 10 cm dik. Voor zover zichtbaar zat er er geen deuren in de schuilgang zelf.
Tussen het afgevoerde bouwpuin en binnenin de schuilgang lagen stukken betonnen palen en platen van een betonnen omheining. Mogelijk betreft het de restanten van een scherfmuur die rond de toegang tot de schuilplaats stond.
Aangezien het naar alle waarschijnlijkheid constructies betreft die verband houden met de verdwenen Duitse schuilplaats (WO II) in de omgeving, is conform de vermelding in de vergunning, de stadsarcheologische dienst gecontacteerd.
De structuur wordt in de huidige toestand behouden, na het inmeten van de structuur door een landmeter in de toestand zoals deze momenteel werd blootgelegd zal ze opnieuw worden afgedekt. Dat gebeurt met de nodige omzichtigheid om geen verdere schade aan te brengen.