Tijdens het vooronderzoek werd één grondspoor aangetroffen dat op basis van het handgevormde aardewerk kan gedateerd worden in de ijzertijd. Het aardewerk, tweeledige recipiënten, kenmerkt zich door het voorkomen van vingertopindrukken op de buik en schouder. Daarnaast werd een gesteelde
en gevleugelde pijlpunt uit de vroege bronstijd aangetroffen als losse vondst bij de aanleg van het kijkvenster in sleuf 1.
Enkel in sleuf 1 werd nog een normale bodemopbouw vastgesteld waar bodemvorming heeft kunnen plaatsvinden. In de andere sleuven is sprake van een AC-bodem waarbij het Diestiaan meteen onder de teelaarde aanwezig is. In dit deel is sprake van een hoge erosiegraad.
Een gelijkaardig beeld werd ook reeds bekomen bij het landschappelijk booronderzoek. Gezien de ligging van het plangebied op de helling en rand van het plateau is de hogere erosiegraad landschappelijk gezien niet verwonderlijk. Sporen en vondsten kunnen wel verwacht worden ten noorden van het plangebied op het vlakkere plateau. Binnen de grenzen zelf is de kenniswinst bereikt bij het vooronderzoek en worden geen andere sporen meer verwacht.