Uit het landschappelijk bodemonderzoek is gebleken dat nergens op het terrein het oorspronkelijke podzolprofiel bewaard is gebleven.
Er werden twee sporen aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek die zich onder het plaggendek, op een diepte van 60-70 cm onder het
maaiveld bevonden. Eén spoor was te benoemen als een veldweg die ONO-WZW over het terrein liep. Het tweede spoor was een greppel met NO-ZW oriëntatie die doorsneden werd door de veldweg. De veldweg kon op basis van vondstmateriaal als laat- of postmiddeleeuws benoemd worden. Het tracé van de veldweg is nog zichtbaar op cartografische bronnen uit de 20ste eeuw. Vanaf het midden van de 20stee eeuw is deze niet meer zichtbaar op de kaarten of ander bronnenmateriaal. De greppel bracht geen vondstmateriaal aan het licht, maar kan op basis van de vulling eveneens als laat- of postmiddeleeuws geïnterpreteerd worden.