Tijdens de werfbegeleiding in de vorm van een opgraving, werden er vijf spoornummers uitgedeeld. Daarvan zijn er slechts drie archeologisch relevant. De overige twee zijn natuurlijk. Het lage aantal sporen kan deels verklaard worden door de diepe verstoringen (bijna 1 m of meer) die er in het grootste deel van de onderzoekzone aanwezig zijn. Naar het noordwesten toe werd de moederbodem minder diep afgetopt. Het is dan ook vooral daar dat er enkele sporen bewaard zijn gebleven, waaronder één kuil, een gracht en een greppel.
Het aantal vondsten dat werd aangetroffen is zeer beperkt. Het gaat om twee fragmenten aardewerk uit een kuil.
Er werden een gracht en greppel aangetroffen met lichtgrijze vulling en een kleine hoeveelheid houtskool. Aan de hand van een 14C-datering van het houtskool dat erin werd aangetroffen, werd de gracht gedateeerd in de periode 1010 – 1150 n. Chr.; ofwel in de 11de – eerste helft 12de eeuw. Verder kwam er geen dateerbaar vondstmateriaal zoals aardewerk aan het licht dat deze datering kracht bij kan steken. Men dient er echter rekening mee te houden dat de resultaten gebaseerd zijn op één C14-datering van houtskool, waarbij steeds de mogelijkheid bestaat dat het gaat om intrusief materiaal, echter is de kans wel reëel dat bovengenoemde datering ook daadwerkelijk klopt.