Naar aanleiding van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor riolerings- en aanverwante infrastructuurwerken, werd binnen het projectgebied een archeologisch vooronderzoek bestaande uit een landschappelijk booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Het landschappelijk booronderzoek toonde zowel zones aan met een verstoorde bodemopbouw als zones met een droge lemige zandbodem (Scc) en een matig droge lichte zandleembodem (Pcc). In elke boring werd immers een geroerde toplaag aangetroffen waarvan de diepte echter varieerde. Ter hoogte van de aanwezige verhardingen bereikt deze verstoring een aanzienlijke diepte en heeft er een aantasting van de bewaring van het (archeologische) bodemarchief plaatsgevonden. Onder de geroerde lagen werd wel nog de restant van de natuurlijke bodemopbouw aangetroffen. Ter hoogte van het geplande bufferbekken bevond deze natuurlijke bodem zich ondiep en waren er dus ook nog archeologisch interessante lagen bewaard. Van een B-horizont was echter geen sprake meer. Het proefsleuvenonderzoek werd beperkt tot de zone waar het bufferbekken gepland was. Tijdens het proefsleuvenonderzoek bleken op het terrein enkele archeologische sporen aanwezig te zijn. Verder werden er ook heel wat recente verstoringen enkele natuurlijke sporen aangetroffen. Het archeologisch niveau bevond zich in vlak 1 op een diepte van gemiddeld zo’n 6,09 mTAW of zo’n 74 cm onder het maaiveld. In vlak 2 bevond het zich gemiddeld op zo’n 5,91 mTAW of zo’n 92 cm onder het maaiveld. Oorspronkelijk bevond het zich echter waarschijnlijk hoger aangezien de top op verschillende locaties aangetast was als gevolg van antropogene activiteiten. Het maaiveld op het terrein bevond zich op een hoogte van zo’n 6,67 à 6,96 mTAW, gemiddeld 6,83 mTAW. Het terrein had dan ook algemeen een zeer vlak karakter. De opgeschoonde bodemprofielen laten toe de resultaten van het landschappelijk bodemonderzoek te nuanceren. Ze ondersteunen de volgens de bodemkaart verwachte OB-bodem wel aangezien de bodemopbouw over het volledige terrein invloed heeft ondervonden van antropogene ingrepen. Toch kon hieronder ook nog een restant van een natuurlijke bodemopbouw worden vastgesteld. Er zijn in totaal 3 archeologische sporen geregistreerd. Het gaat telkens om kuilen. Alle sporen vertoonden qua aflijning en vulling kenmerken die aansluiten bij een eerder recente oorsprong. De sporen bleken waarschijnlijk geen intentioneel gegraven kuilen te zijn maar maakten deel uit van variatie in de vulling van deze overgangslaag die door bioturbatie verder geroerd werd. Twee van deze sporen bevatten resp. een scherfje kleurloos transparant glas en een ijzeren nagel. Beide zijn in de nieuwste tijd te dateren. De sporen zijn dus eerder te interpreteren als verstoring.