Een aantal lithische artefacten die in secundaire context werden aangetroffen, doen vermoeden dat het terrein reeds gefrequenteerd of (tijdelijk) bewoond werd in de steentijd, meer bepaald in het mesolithicum.
Het archeologisch onderzoek bracht sporen aan het licht uit de late ijzertijd – vroeg-Romeinse periode, de late middeleeuwen (14de -16de eeuw) en de post middeleeuwen (18de -20ste eeuw). In het zuidelijk deel van het plangebied werden een meiler, een kuil en twee paalsporen die waarschijnlijk deel uitmaakten van een structuur (spieker) aangetroffen. Meilers zijn houtbranderskuilen die voorkomen in bosrijk gebied en in verband staan met de productie van houtskool. De meiler werd door C14 onderzoek gedateerd in de late ijzertijd – vroeg-Romeinse periode (52 v.C. – 73 n. C.). Anthracologisch onderzoek gaf aan dat de houtsamenstelling voornamelijk bestaat uit eik, aangevuld met els. De aanwezigheid van deze meiler bevestigd dat de omgeving in deze periode bestond uit een bosrijk gebied. In de vulling van een kuil werden resten aangetroffen van de plant knolglanshaver, een plant die voornamelijk wordt teruggevonden in rituele contexten van de ijzertijd tot Romeinse periode op verschillende plaatsen in Noord-Europa. Ondanks het uitzicht in doorsnede van een typische 3-lagige kuil die eerder in de volle middeleeuwen thuishoort, kan de kuil door de aanwezigheid van resten van deze plant vermoedelijk ook eerder in de ijzertijd tot Romeinse periode geplaatst worden. Na deze periode is er geen activiteit meer in de onderzoekszone tot de late middeleeuwen (14de-16de eeuw). In deze periode worden in het noordelijk deel van het onderzoeksgebied enkele greppels en grachten uitgegraven. Centraal in het onderzoeksgebied bevond zich een perceelsgracht die voorkomt op historische kaarten vanaf de 18de eeuw tot de 20ste eeuw.
Het relatief schaarse vondstmateriaal bestaat voornamelijk uit aardewerk, aangevuld met metaal en natuursteen (silex). De aardewerkfragmenten zijn enkel bruikbaar om een (ruime) datering toe te kennen aan de desbetreffende sporen. De sporen bevatten te weinig fragmenten om verdere uitspraken te kunnen doen over de materiële cultuur van de site.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Acke & Bracke bvba
Beschrijving:
Er werden in totaal 5 fragmenten aardewerk aangetroffen. In de eerste laat-middeleeuwse gracht werden 1 wand- en 1 bodemfragment grijs aardewerk en 1 fragment rood geglazuurd aardewerk aangetroffen. Deze dateren de gracht ruim in de late middeleeuwen van de 14de tot 16de eeuw. Mogelijk is het fragment rood geglazuurd aardewerk intrusief. In de post-middeleeuwse perceelsgracht werd een wandfragment rood geglazuurd aardewerk aangetroffen. In een ander spoor werd een bodemfragment van een vergiet in rood geglazuurd aardewerk ingezameld. Beide sporen kunnen hierdoor in de 18de tot 20ste eeuw gedateerd worden. De aardewerkfragmenten zijn enkel bruikbaar om een (ruime) datering toe te kennen aan de desbetreffende sporen. De sporen bevatten te weinig fragmenten om verdere uitspraken te kunnen doen over de materiële cultuur van de site.
Beschrijving:
Drie NO-ZW georiënteerde parallelle grachten en een greppel in het noordelijk deel van het terrein dateren uit de Late Middeleeuwen. Hoewel er weinig tot geen vondstmateriaal werd aangetroffen in de grachten en greppel, doet de afwijkende oriëntatie ten opzichte van de postmiddeleeuwse perceelsgracht een oudere datering vermoeden. De vulling van de eerste gracht kan opgedeeld worden in 3 fasen. De oudste fase wordt gekenmerkt door een vulling van verspitte C-horizont. Hierboven is een gelaagde vulling van verspitte C-horizont afgewisseld met donkerbruine laagjes aanwezig. De jongste fase bestaat uit een heterogeen donkerbruine laag. In de jongste vulling werden 2 wandfragmenten grijs aardewerk, een randfragment geglazuurd aardewerk en 2 fragmenten van ijzeren nagels aangetroffen.
De tweede gracht kent 2 gebruiksfases. De eerste fase is ca. 30cm diep uitgegraven met rechte wanden en een vlakke bodem. Van deze fase is enkel nog de oudste vulling die bestaat uit inspoelingslaagjes bewaard, de rest is vergraven door de 2de fase. In de 2de fase wordt deze gracht opnieuw uitgegraven tot ca. 20cm diep met rechte wanden en een vlakke bodem. De oudste vulling bestaat uit een geheel van licht- en donkerbruine inspoelingslaagjes, hierboven bevindt zich een donkerbruingrijze laag. De jongste vulling betreft een donkerbruine laag. In de doorsnede is ook een paalspoor in de gracht op te merken. Bij het verder uithalen van de gracht werden evenwel geen zulke sporen meer aangetroffen. Langs de oostelijke zijde van deze gracht bevond zich wel een palenrij van vierkante palen.
De meest westelijke gracht is ca. 70cm diep komvormig uitgegraven. De oudste vulling bestaat uit een verzameling bleekgele inspoelingslaagjes. Hierboven zijn 2 lagen met een donkerbruingrijze kleur aanwezig. Van de volledige opvulling werd een pollenstaal genomen, van de middelste laag werd een grondstaal ingezameld.
Beschrijving:
In het zuidelijk deel van het opgravingsterrein werd een kuil met houtskoolrijke vulling aangetroffen. Op basis van het ontbreken van verbrand bot en de houtskoolrijke vulling kan aan dit spoor een functie als meiler (houtbranderskuil die voorkomt in bosrijk gebied en in verband staat met de Romeinse of middeleeuwse productie van houtskool) toegeschreven worden. Het spoor heeft een zeer houtskoolrijke vulling. Een grondstaal uit de vulling werd onderzocht en er werd een C14 datering uitgevoerd. De resultaten plaatsen het spoor in de late ijzertijd tot vroeg-Romeinse periode met een datering van 95,4% tussen 52 v.C. en 73 n.C. De homogene samenstelling van het houtskoolpakket en het ontbreken van ander vondstmateriaal bevestigen dat het hier gaat om de overblijfselen van een meilerkuil. De vulling van de kuil bestaat uit een combinatie van eiken- en elzenhout. In meilerkuilen is het soortenspectrum doorgaans (zeer) beperkt en is weinig takhout te verwachten. Daarnaast is eikenhout een van de meest geschikte houtsoorten voor de houtskoolproductie. Elzenhout werd vermoedelijk toegevoegd omdat dit in de directe omgeving van de vindplaats ruimschoots voor handen was. Er zijn geen schimmels, bewerkingssporen of insectenvraat waargenomen die duiden op het gebruik van secundair hout.
In het noordelijk deel van het terrein bevond zich een rechthoekige kuil. In grondvlak waren sporen van in situ verbranding zichtbaar. In doorsnede bleek het te gaan om een kuil met licht schuin getrapt uitgegraven wanden en een vrij vlakke bodem. De oudste vulling is een vrij humeuze laag, hierboven bevind zich een laag verspitte C-horizont die wijst op een bewuste en moedwillige demping van de kuil. De jongste vulling bestaat uit een donkerbruingrijze laag. Er werd een grondstaal genomen van de oudste vulling en een houtskoolstaal van de jongste. Het grondstaal werd geselecteerd voor macrorestenonderzoek, in eerste instantie werd een waardering uitgevoerd. Hierbij werden geen herkenbare zaden en vruchten aangetroffen, wel werden enkele verkoolde knolletjes van knolglanshaver aangetroffen. In de archeologische sector zijn resten van deze soort vooralsnog enkel aangetroffen in Romeinse crematiecontexten, zowel in België als in Nederland. Ook in andere delen van Noord-Europa zijn resten van deze plant aangetroffen, zowel in funeraire contexten als nederzettingscontexten uit de bronstijd en ijzertijd. In beide gevallen heeft de depositie en het voorkomen van resten van knolglanshaver een rituele connotatie.
In de uiterst zuidwestelijke hoek werden 2 ronde paalsporen aangetroffen die mogelijk deel uitmaken van een structuur (spieker) die oversneden wordt door een gracht. Ze hebben een donkergrijze vulling die vrij veel houtskoolbrokjes bevat en zijn vrij ondiep (ca. 8cm) bewaard. Van een paalspoor werd een houtskoolstaal genomen.
Beschrijving:
In de eerste laat-middeleeuwse gracht werden 2 fragmenten van ijzeren nagels aangetroffen. In de post-middeleeuwse perceelsgracht werden 9 fragmenten van ijzeren nagels en 2 loden musketkogels aangetroffen. De loden musketkogels kunnen gedateerd worden in de 17de tot vroege 19de eeuw en behoren gezien de diameter enerzijds aan een pistool en anderzijds aan een musketgeweer toe.
Beschrijving:
Van west naar oost doorkruist een postmiddeleeuwse perceelsgracht het opgravingsvlak. Deze is reeds te zien op historische kaarten uit de 19de eeuw (Atlas der Buurtwegen, ca. 1840 en Poppkaart, 1842-1879). Ze heeft een zeer scherpe aflijning en is ca. 1,5m diep komvormig uitgegraven. Het jongste pakket is een dempingspakket. Hieronder bevind zich een zeer humeus pakket dat dateert van de fase dat de gracht nog in gebruik was. In de enige laag van het jongste pakket werd een wandfragment geglazuurd aardewerk aangetroffen. Daarnaast werden in dezelfde laag nog enkele metalen voorwerpen door middel van metaaldetectie aangetroffen. Het betreft fragmenten van 9 nagels in ijzer en 2 loden musketkogels. Als laatste werd nog een briquet of vuurmaker in silex aangetroffen.
Beschrijving:
In de gracht die de paalsporen uit de oudheid doorsnijdt werd een geretoucheerde afslag in een silex in secundaire positie aangetroffen. Deze is ruim te dateren in de steentijd, maar kan wellicht in het mesolithicum geplaatst worden. Tijdens het aanleggen van het vlak werd een kling in de teelaarde aangetroffen. Het proximale klingfragment is vervaardigd in een silex en lijkt fijne (gebruiks)retouches te hebben aan de boord. De opstaande ribben zijn vrij regelmatig te noemen. Dit artefact kan in het mesolithicum gedateerd worden. Als laatste werd nog een briquet in een donkergrijze silex aangetroffen in de post-middeleeuwse perceelsgracht. Een dergelijk artefact kan gelinkt worden aan het maken van vuur in de middeleeuwen. De boorden vertonen zware gebruikssporen.
Hoewel de twee eerste artefacten in een secundaire positie werden aangetroffen, kan door hun aanwezigheid gesteld worden dat het plangebied reeds tijdens het mesolithicum gefrequenteerd werd door rondtrekkende jagers-verzamelaars.