waarneming

Aarden wal Meerdaalwoud Warande

archeologisch element
ID
982120
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/982120

Beschrijving

De van oorsprong Picardische term warande – garenne in het moderne Frans – verwijst doorgaans naar een afgesloten ruimte, een park of lusttuin nabij een groot kasteel, waarin wild werd gekweekt. Ook in het Meerdaalwoud bevond zich een dergelijk wildpark, maar dan wel flink wat kilometers verwijderd van het kasteel van Heverlee.

De oorsprong ervan vonden we terug in een dossier uit 1778 dat bewaard wordt in het Leuvense Arenbergarchief. Het bevat rekeningen voor de aanleg in 1661 van een garenne, parcq ou warande in het Meerdaalwoud. Tot in 1730 zijn er jaarlijkse rekeningen voor het onderhoud van dit afgesloten wildpark. De titel op de voorpagina preciseert de bestemming van de uitgaven: het houden van quelques bêtes fauves, enige wilde dieren. Niet alleen door de afzonderlijke ligging, maar ook – zoals we zullen zien – wegens de eerder beperkte functie van dit park, kan het moeilijk de vergelijking doorstaan met de klassieke wildparken uit die tijd, zoals de aartshertogelijke waranden van Tervuren en Mariemont.
Uit het register blijkt dat er, althans in de beginperiode, slechts één te parkeren diersoort in aanmerking kwam voor het Meerdaalse wildpark: het edelhert, dat destijds in jachtkringen als de meest nobele tegenstander werd beschouwd. Reeds in de vroege middeleeuwen had de geritualiseerde jacht op het edelhert een mythisch karakter. Ten tijde van de aartshertogen Albrecht en Isabella was het geenszins de bedoeling om de herten in de waranden van Tervuren en Mariemont louter en alleen op te offeren aan de jacht. Men hield ze ook wegens hun ‘edel voorkomen’, om esthetische redenen dus. Op oude gravures ademt de aanwezigheid van herten in de siertuinen van kastelen een bijzondere sfeer uit. Het afgezonderde en verborgen wildpark in het Meerdaalwoud diende vermoedelijk uitsluitend om edelwild te kweken voor hertogelijke jachtpartijen.

De rekeningen en arbeidslonen verschaffen ons een betrouwbaar beeld van het afgeschermde gebied. Het was omsloten door een dubbele omheining van haagbeuken, waaraan elk jaar onderhouds- en herstelwerkzaamheden plaatsvonden (groyer: verouderd Frans voor gréer, hier in de betekenis ‘in orde brengen’), zoals bindwerk (relier). Wellicht ging het om een gevlochten haag, waarbij de takken van dicht opeengeplante bomen door elkaar werden gevlochten. De toegangen van het park bestonden uit met ijzerwerk verstevigde houten poorten. Een huis met strodak was bestemd voor de verantwoordelijke boswachter. Een afzonderlijke oven diende vermoedelijk om hem in deze geïsoleerde omgeving van het dagelijks brood
te voorzien. Van ovens met meer financiële repercussies, zoals een smeltoven, is in het rekeningenboek in elk geval geen spoor te bekennen.
Een paar jaar na de opening van de warande verschenen er in het park twee ‘maisons’, waar de herten bij guur weer niet alleen onderdak konden vinden, maar ook voedsel om de winter door te komen. De bijvoedering van de dieren werd elk jaar verzekerd door het aanvoeren van karren hooi vanuit de omliggende hoeven. Er werd dus duidelijk goed voor de dieren gezorgd in dit 17de-eeuwse ‘wild’-park. In 1672 hield men echter op met het soigneren van de herten, met als gevolg dat de hongerige dieren begonnen te knagen aan het jonge gewas. In 1674 beschadigden ze op die manier meer dan 8 bunder hakhout (raspe), aldus het rekeningenboek. De latere uitgaven voor het wildpark hebben alleszins enkel betrekking op het onderhoud van de omheining, de wegen en het boswachtershuis. De vraag is wat we ons vanaf dan nog bij het wildpark moeten voorstellen.

Zeker is dat in 1795, na de inval van de sansculotten, het wildpark niet meer bestond. Op de kaart van Broux uit 1807 komt de benaming la Warande nog voor, maar wel in zeer kleine letters. Ze heeft duidelijk uitsluitend betrekking op het boswachtershuis beneden de Warandedreef. Dit pand
staat nog steeds afgebeeld op de kaart van Wirix uit 1810, die het woud indeelt in 34 genummerde omheiningen, waaronder één met de naam la Warande. Beide kaarten werden opgemaakt in opdracht van hertog Lodewijk Engelbert, die, zodra hij terug was uit ballingschap, uitbreidingsplannen liet opmaken voor zijn domein.

Aan de overkant van de Naamsesteenweg, niet ver van de Walendreef, doorkruist de Eleonoradreef een bijna 2 meter hoge aarden wal, die aan de basis wel 6 tot 7 meter breed is. Oostwaarts is hij maar een honderdtal meter lang, maar naar het westen toe, richting Naamsesteenweg, loopt het tracé verder over een afstand van ongeveer 300 meter. In het begin goed zichtbaar, vervaagt het traject om vervolgens loodrecht linksaf naar beneden te zwenken. Ter hoogte van het ecoduct neemt de ophoging de gedaante aan van een berm, om verderop dood te lopen in de nabijheid van de steenweg, ter hoogte van de Warande, die zich verder aan de overkant uitstrekt. Deze wal staat niet aangegeven op de Joriskaart, de Ferrariskaart of oude stafkaarten. Gelet op de zeer opvallende onderbreking aan de Eleonoradreef kunnen we ervan uitgaan dat de wal reeds aanwezig was toen deze dreef in de 19de eeuw werd aangelegd.

De wal als geheel vertoont alleszins veel gelijkenissen met relicten van de lakenjacht, een jachttechniek waarbij men linnen zeilen spande aan de rand van wegen waarlangs het wild werd opgejaagd.

 

 


Bron: Baeté, H. e.a., 2009: Miradal. Erfgoed in Heverleebos en Meerdaalwoud, Leuven.
Auteurs: Bellefroid, Ben
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Aarden wal

Datering: nieuwe tijd
Typologie: jachtbossen, wallen (morfologische elementen)
Context: private parken
Gebeurtenis:

Relaties

  • Is deel van
    Dreven van Heverleebos en Meerdaalwoud


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Aarden wal Meerdaalwoud Warande [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/982120 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.