waarneming

Oude Brugseweg

archeologisch element
ID
982496
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/982496

Beschrijving

In het kader van de geplande omgevingsvergunning in functie van stedenbouwkundige handelingen ter hoogte van de Oude Brugseweg te Roksem voerde een archeologisch team van Monument Vandekerckhove nv van 30 november 2020 tot 24 juni 2021 een archeologische opgraving uit. Het plangebied situeert zich ten zuiden van de dorpskern van Oudenburg; voorafgaand aan het onderzoek was het plangebied in gebruik als akkerland en weiland.

Usselo bodem

Tijdens de vlakgraving werd een intacte paleobodem aangetroffen in de oostelijke hoek van het terrein, samen met enkele lithische artefacten. Het betreft een Usselo bodem, die zich tijdens het Allerød-interstadiaal (ca. 13.900-12.850 BP) heeft gevormd en waarin finaal-paleolithische vindplaatsen (zgn. Federmessergroepen) aanwezig kunnen zijn. Daarbij lijkt deze begraven bodem het huidige reliëf te volgen. Resten van menselijke aanwezigheid werden tijdens het vooronderzoek niet aangetroffen waardoor geen verder steentijdonderzoek werd aanbevolen. Echter, tijdens de aanleg van het sporenvlak in functie van een vlakdekkende sporenopgraving werd in de zuidoostelijke hoek van het terrein een zwakke depressie met een relatief intacte podzolbodem aangetroffen die bovendien lithische artefacten bleek te bevatten. Een verdere waardering van deze zone drong zich op. Aangezien kleine vuursteenvindplaatsen of vuursteenvindplaatsen met een beperkte vondstdensiteit bij een verkennend archeologisch booronderzoek kunnen worden gemist, gezien het uitzonderlijk karakter van dergelijke vindplaatsen en het mogelijke enorme potentieel op kennisvermeerdering is beslist om ook de laat-glaciale Usselobodem, die tijdens het verkennend archeologisch booronderzoek vooral in deze zone werd waargenomen, nogmaals mee te bemonsteren.

De bodem in het plangebied blijkt op verschillende plaatsen in de selectiezone minder gaaf te zijn dan aanvankelijk gehoopt. Na het uitzeven van de boorstalen werden een beperkte hoeveelheid vuursteenartefacten ingezameld (N=4). Alle artefacten werden gerecupereerd uit de podzolbodem. De laat-glaciale bodem leverde geen prehistorische artefacten op. Hoewel aan het antropogeen karakter van enkele artefacten wordt getwijfeld, bevestigen ze de prehistorische aanwezigheid van de mens in het plangebied. Telkens gaat het om geïsoleerde vondsten. Vuursteenconcentraties lijken niet te zijn opgespoord. Het ontbreken van een duidelijke clustering in combinatie met een beperkte bodemgaafheid maakt dat het potentieel op kenniswinst vermoedelijk beperkt is.

Metaaltijden

De oudste sporen op de site dateren uit de bronstijd en bestaan uit drie kringgreppels, toebehorend aan grafheuvels, en twee waterputten. De grafheuvels, met een datering in de periode midden-bronstijd - ijzertijd, lagen duidelijk op de hoogst gelegen delen van de site, om het omringende landschap visueel te domineren. De waterput uit de vroege tot midden-bronstijd en de waterput uit de midden-bronstijd wijzen op bewoning in die periode, maar deze was niet te traceren. Ook voor de ijzertijd waren geen sporen te onderscheiden, wel scherven met mogelijk die datering.

Romeinse tijd

Romeinse activiteit op de site is duidelijk uit de restanten van een 1ste-eeuwse pottenbakkersoven, een spieker, een bijgebouw en enkele erfgreppels van een tweefasig greppelcomplex. De oven produceerde een mogelijke voorloper van Noord-Menapische waar die terra nigra en terra rubra lijkt te imiteren. Deze zone langs de Romeinse voorloper van de Oude Brugseweg werd in de Romeinse tijd duidelijk geëxploiteerd, maar de eigenlijke bewoning viel buiten de site.

Vroege middeleeuwen

Maar liefst negen huisplattegronden zijn typologisch en op basis van de geassocieerde vondsten in de vroege middeleeuwen, en meer bepaald in de 5de-6de tot 8ste eeuw te dateren. Op basis van 14C-dateringen kunnen vijf gebouwstructuren geplaatst worden in de 5de-6de eeuw, meer bepaald tussen ca. 425/450 en 600 AD. Op die manier is ze één van de eerste getuigen van vroegmiddeleeuwse bewoning in de regio. De bewoning kent minstens twee fases, maar een preciezere chronologie is op basis van de huidige kennis niet te geven. Hetzelfde geldt voor een meer gedetailleerde fasering op structuurniveau.

Wat betreft de aangetroffen structuren zijn vooral de gebouwplattegronden en de afbakenende gracht van een bovenlokaal belang. Vijf plattegronden passen binnen de ‘Angelsaksische’ traditie en zouden volgens een recente hypothese kunnen wijzen op migratie vanuit Angelsakisch Engeland naar het Belgische kustgebied. Drie andere plattegronden behoren tot het Type IIa, dat typisch is voor de regio. De opgraving leverde geen extra informatie op m.b.t. de verhouding tussen beide gebouwvormen. Wel is het waarschijnlijk dat ze op de nederzetting naast elkaar bestonden, of dat beide vormen alleszins gekend waren door de lokale gemeenschap. De C14-dateringen wijzen op een vrij intense bewoning over een relatief korte tijdsspanne. Al op het einde van de 6de eeuw, of ten laatste in het eerste kwart van de 7de eeuw, lijkt de bewoning uit deze zone verdwenen te zijn; mogelijk schoof ze noordwaarts op, naar de overzijde van de Oude Brugseweg. Ten slotte lijkt de site minstens twee, wellicht aansluitende, bewoningsfases aan te geven.

Een rechtlijnige gracht bakende een rechthoekig areaal af. Het is onduidelijk of op deze manier verschillende zones binnen de nederzetting werden aangegeven, of dat de gracht slechts binnen een bepaalde fase van de nederzetting betekenis had, en het nederzettingsareaal zich na opgave naar het zuiden uitspreidde. Niettemin maakt de gracht duidelijk dat de nederzetting Sint-Andries – Molendorp niet langer als een unicum gezien kan worden. Ook op deze nederzetting was een rechtlijnig grachtensysteem aanwezig. Op een hoger niveau toont dit aan dat de meer algemene verschijning van zgn. ditched enclosures (nederzettingen afgebakend door een grachtensysteem) in de regio niet in de 8ste eeuw te plaatsen is (zoals gedacht werd) maar reeds een gegeven is vanaf de vroegste post-Romeinse bewoning.

Geassocieerd met de vroegmiddeleeuwse hoofdgebouwen werden nog verschillende bijgebouwen en randstructuren aangetroffen. Het gaat om minstens drie kleine bijgebouwen, twee vierpostenspiekers, vijf afvalkuilen en vier waterputten/waterkuilen. Het lage aantal waterputten is, in vergelijking met andere vroegmiddeleeuwse sites in de omgeving, opvallend. Ook opmerkelijk is het volledig ontbreken van duidelijk herkenbare hutkommen.

Qua vroegmiddeleeuwse materiële cultuur is voornamelijk handgevormd aardewerk aangetroffen. De twee belangrijkste groepen daarin zijn het zgn. chaff-tempered aardewerk en het chamotte-verschraald aardewerk. Hoewel het chaff-tempered aardewerk dominant is – in lijn met eerdere waarnemingen in de regio – is het aandeel chamotte-verschraald aardewerk niet onbelangrijk. Dit gegeven is voorlopig eerder zeldzaam, en is ook nog vastgesteld op de site Snellegem – Meersbeekstraat.

De nederzetting is gelegen langs een voorloper van de Oude Brugseweg, nabij het kruispunt met de Zeeweg (die Oudenburg met het zuiden verbindt). Deze voorloper lijkt momenteel een lokale route geweest te zijn die verschillende vroegmiddeleeuwse nederzettingen in Roksem verbond met de Zandstraat (de regionale route Oudenburg-Aardenburg) en de Zeeweg. Ten westen van het kruispunt met de Zeeweg, en zo’n 230 m ten westen van de nederzetting aan de Oude Brugseweg, werd vermoedelijk in de 8ste eeuw een kleine kerk opgericht. Op dat moment is de bewoning in het projectgebied echter al minstens 100 jaar verdwenen.

De regio Brugge-Oudenburg is gekend om zijn zeer dense vroegmiddeleeuwse bewoning. De opgraving Roksem – Oude Brugseweg voegt hieraan een erg belangrijke nederzettingssite toe. Deze nederzetting is opzienbarend omwille van zijn datering, aangetroffen structuren, materiële cultuur en ligging.

Volle en late middeleeuwen

In de volle en late middeleeuwen verschuift de bewoning naar het lager gelegen oostelijk en zuidelijk deel van het studiegebied. Het noordelijk wegtracé wordt zeker in de late middeleeuwen opgegeven. In de volle middeleeuwen ontstaat een nieuwe wegracé dat zich een 60-tal meter meer naar het zuiden bevindt en naar de ingang van het oostelijke erf leidt. Dit volmiddeleeuws erf wordt gekenmerkt door een D-vormig grachtencomplex. Het erf was door greppels intern opgedeeld in vier delen waarbinnen zich een hoofdgebouw, een bijgebouw, een rootkuil, twee spiekers en verschillende waterkuilen en waterputten bevonden. Het op het erf gerecupereerd materiaal bestaat voornamelijk uit kogelpotten en een beperkt aantal scherven in rood beschilderd aardewerk uit de 11de tot het begin van de 13de eeuw. In tegenstelling tot de vroegmiddeleeuwse bewoning bevindt het volmiddeleeuwse erf zich op de lager gelegen delen van het studiegebied, waar de winterwatertafel op minder dan 1 m onder het huidige loopvlak ligt. Deze keuze werd bewust gemaakt, mogelijk om zeker te zijn van waterhoudende erfgrachten of om gemakkelijk toegang te hebben tot grondwater op het erf via ondiepe waterputten. Een T-vormige kuil geïnterpreteerd als volders- of rootkuil kan ook in dit licht gezien worden. Bij het roten van vlas en vollen van textiel zijn namelijk grote hoeveelheden water nodig.

Een tweede middeleeuws erf bevindt zich in het laag gelegen noordelijk deel van het studiegebied. Het kan op basis van het materiaal in volle tot late middeleeuwen worden geplaatst. Er werden geen bewoningssporen aangetroffen binnen de gracht en een verdere interpretatie van deze gracht is bijgevolg niet mogelijk.


Auteurs: Defrancq, Jelle
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Agentschap Onroerend Erfgoed (AOE)

Bewoning volle middeleeuwen

Typologie: bijgebouwen, gebouwplattegronden, grachten (infrastructuur), rootputten, spijkers, waterkuilen, waterputten, wegen
Materiaal: aardewerk, bot (dierlijk), metaal, natuursteen
Gebeurtenis:

Bewoning vroege middeleeuwen

Datering: Merovingische periode, vroege middeleeuwen
Typologie: afvalkuilen, bijgebouwen, gebouwplattegronden, grachten (infrastructuur), kuilen, paalkuilen, spijkers, standgreppels, voorraadkuilen, waterkuilen, waterputten
Materiaal: aardewerk, bot (dierlijk), metaal, natuursteen
Gebeurtenis:

Niet-gedateerde sporen

Typologie: kuilen, paalkuilen, structuren voor houtskoolproductie
Materiaal: aardewerk, natuursteen
Gebeurtenis:

Sporen Romeinse tijd

Datering: Midden-Romeinse tijd
Typologie: bijgebouwen, greppels, kuilen, paalkuilen, pottenbakkersovens, spijkers
Materiaal: aardewerk, bot (dierlijk)
Gebeurtenis:

Sporen late middeleeuwen

Datering: late middeleeuwen
Typologie: grachten (infrastructuur), wegen
Materiaal: aardewerk
Gebeurtenis:

Sporen metaaltijden

Datering: ijzertijd, late bronstijd, middenbronstijd, vroege bronstijd
Typologie: grafheuvels, kringgreppels, waterputten
Materiaal: aardewerk
Gebeurtenis:

Usselo bodem

Datering: finaalpaleolithicum, pleistoceen, weichseliaan
Typologie: paleobodems
Materiaal: vuursteen
Gebeurtenis:

vroegmoderne sporen

Datering: nieuwe tijd
Typologie: nivelleringslagen, puinlagen
Materiaal: aardewerk
Gebeurtenis:

Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Oude Brugseweg [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/982496 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.