Naar aanleiding van de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een woonverkaveling, vond binnen het plangebied een archeologisch vooronderzoek plaats, bestaande uit een landschappelijk booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek.
De resultaten van de controleboringen konden met het landschappelijk bodemonderzoek grotendeels worden ondersteund. De natuurlijke bodemopbouw was er volledig verstoord en de bodem werd deels afgetopt. Op basis van de bodemkaart werd een B-horizont verwacht (Scgx), maar deze is volledig
opgenomen in de Ap-horizont. Hoewel op basis van historische kaarten werd verwacht dat er zich nog oude vennetjes of microruggen binnen het plangebied zouden bevinden, die mogelijk zouden hebben kunnen helpen bij de lokale bewaring van een oude bodem, werden hier geen aanwijzingen van gevonden bij het landschappelijke bodemonderzoek.
De referentieprofielen in de proefsleuven bevestigden wat reeds was geconcludeerd na het landschappelijke bodemonderzoek en de eerdere controleboringen, namelijk dat de bodemopbouw over het gehele gebied vrij gelijkaardig is. De bouwvoor is ongeveer 25-50 cm dik en wordt meteen gevolgd door de moederbodem. Er is dus geen sprake van een bewaarde natuurlijke bodemopbouw.
Het bodemarchief omvatte één archeologisch relevant niveau, onmiddellijk onder de bouwvoor. Dit niveau bevond zich tussen + 12,38 m TAW en + 12,68 m TAW (ca 0,30 m –mv).
De 12 geregistreerde sporen betreffen hetzij natuurlijke hetzij recente sporen. Twee sporen waren mogelijk ouder maar wegens gebrek aan vondstenmateriaal niet dateerbaar. Verder zijn verschillende grote verstoringen vastgesteld, vooral in de noordelijke helft. Mogelijk gaat het om uitgravingen voor zandwinning.