Twee van de 8 landschappelijke boringen gaven aan dat er plaatselijk een droge, hoge omgeving bewaard was. De overige boringen gaven geulafzettingen aan.
Wanneer rondom de goed bewaarde boringen 11 verkennende boringen werden uitgevoerd kwam daar een beeld uit van een erg diverse bodemopbouw die een plaatselijke bewaring van de bodemopbouw en een hoge graad van verstoring suggereerde. Ondanks dit gaven 6 boringen een A-B-C profiel waarvan 2 ook de onderzijde van een podzolbodem aangaven (B-horizont). Er werden echter geen primaire archeologische indicatoren aangetroffen in de boorstalen.
Met 2 proefsleuven werd 19 procent van het terrein geëvalueerd waarbij de zware manupilatie van de bovengrond (door afbraak) duidelijk werd in de hoge graad van verstoring. Archeologische sporen waren niet aanwezig.