Om inzicht te krijgen in de bodemopbouw en het potentieel op aanwezigheid van steentijd artefactensites te onderzoeken, werd eerst een landschappelijk booronderzoek uitgevoerd. Op basis van de resultaten van het landschappelijk booronderzoek, bleek de kans op de aanwezigheid van nog intacte steentijd artefactensites klein. De kans op het aantreffen van sporensites was nog wel aanwezig. Aansluitend op het landschappelijk booronderzoek werd vervolgens een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden karrensporen, vier hooioppers, kuilen en enkele greppels aangetroffen.
De hooioppers bevinden zich aan de basis van het plaggendek wat een datering in de late middeleeuwen suggereert. De functie van deze structuren is gerelateerd aan de landbouw, vermoedelijk het wegzetten van hooi en/of graan.
De karrensporen worden geïnterpreteerd als deel van een onverharde veldweg. De brede zone waarin deze voorkomen zou kunnen worden verklaard door het lager gelegen natte karakter van het terrein in deze zone. Mogelijk werd de weg enkele malen verplaats om deze berijdbaar te houden. Dit zou tevens de licht afwijkende oriëntatie van de karrensporen kunnen verklaren. Relatief kan gesteld worden dat de weg dateert van voor de aanleg hooiopper S15.
De centralle parallelle grachten die het plangebied in noord-zuidelijke richting doorsnijden kunnen algemeen in de nieuwste tijd worden gesitueerd. Aan de overige greppels kan geen datering worden toegekend.
Er werden drie vlakvondsten gedaan: een fragment bouwmateriaal, een blauw fragment in faience en oxiderend randfragment met grijsbruin loodglazuur.