Het proefsleuvenonderzoek leverde 38 paalsporen, 8 kuilen en 10 greppels op. De greppels hebben een gevlekte, donker grijsbruine vulling. De breedte en oriëntatie verschilt. Enkele greppels hebben een noord-zuidoriëntatie, andere een noordoost-zuidwestoriëntatie. Greppel S11 heeft als enige een noordwest-zuidoost oriëntatie. S33 maakt een rechte hoek en ligt vlakbij enkele paalkuilen die mogelijk een structuur vormen. Andere paalkuilen vormen mogelijk een tweede structuur. De paalkuilen en kuilen hebben een gevlekte grijsbruine tot donker grijsbruine vulling met houtskoolspikkels. Een grote cirkelvormige kuil is mogelijk een waterput.
Tijdens het onderzoek werden er in de sporen 2 middeleeuwse scherven aangetroffen. Het betreft een scherf oxiderend aardewerk en een kleine scherf reducerend aardewerk. Naast S39 werden enkele scherven handgevormd aardewerk ingezameld als losse vondsten. Deze scherven hebben een magering van verbrande silex wat hen in het neolithicum dateert. Uit greppel S39 zelf kwam dierlijk botmateriaal.