Het proefsleuvenonderzoek leverde kuilen, greppels en een poel op. De sporen kunnen, op basis van het vondstmateriaal, de aard en de vulling van de sporen, gedateerd worden tussen de late middeleeuwen en de nieuwe tijd.
Deze sporen werden verder onderzocht door middel van een opgraving.
Er werden weinig sporen uit de volle middeleeuwen aangetroffen. Een handvol kuilen, mogelijk ontginningskuilen, werden gedateerd in de volle middeleeuwen (10de-12de eeuw). Echter tonen ze wel aan dat bewoning op zijn minst in de nabije omgeving aanwezig moet zijn. Vermoedelijk situeert een volmiddeleeuwse nederzetting zich iets hogerop de flank, richting het zuiden of westen.
De tweede periode die is vertegenwoordigd binnen het plangebied zijn de late middeleeuwen. Uit de periode rond 1400 leverde de greppel een groot deel van het gebruiksgoed op. De hoeveelheid en aard van het materiaal suggereren bewoning vlakbij, ervan uitgaand dat de vroegere eigenaars geen al te grote afstand zouden lopen om hun afval te dumpen. Het afval toont onder andere kannen, kommen, voorraadpotten, grapes en teilen die afkomstig zouden zijn van de regio rond Tienen. Een enkele kan werd geïmporteerd vanuit het Duitse Rijnland.
In de recentere periode, met zekerheid vanaf de latere 17de tot 18de eeuw, werd op het terrein beddenbouw toegepast. Tot ergens in de jaren ’70 was het terrein in gebruik als akker, waarna het bebost werd.