Naar aanleg van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor riolerings- en aanverwante infrastructuurwerken, vond binnen het plangebied een archeologisch vooronderzoek plaats. Dit bestond uit een landschappelijk booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek.
De boringen van het landschappelijk booronderzoek bevestigden de gegevens van de bodemkaart waarop een Sdc-bodem matig nat tot nat lemig zand) aangeduid staat. Onder een A-horizont van zo’n 16 à 19 cm dik werd telkens een overgangslaag aangetroffen waaronder zich de C-horizont aftekende op een diepte van 51 à 60 cm onder het maaiveld. De nabijheid van de Wullebeek zorgt voor een hoge grondwaterstand.
Het archeologisch niveau van de proefsleuven bevond zich op een diepte van gemiddeld zo’n 6,76 m TAW of zo’n 65 cm onder het maaiveld. Oorspronkelijk bevond het zich echter waarschijnlijk hoger aangezien de top in alle profielen aangetast bleek te zijn als gevolg van antropogene activiteiten. Een van de drie bodemprofielen gaf een verstoorde toestand weer. Beide andere profielen nuanceerden de gegevens van het booronderzoek: een Aan-C-bodemopbouw waarbij de eerder vastgestelde overgangslaag te identificeren was als een antropogeen geroerd pakket. De diepte van de antropogene pakketten varieerde tussen 70 en 96 cm onder het maaiveld.
Er bleken twee archeologische sporen aanwezig te zijn, telkens één in elke werkput. Het gaat om één greppel en ploegsporen. Beide sporen vertoonden
qua aflijning en vulling kenmerken die aansluiten bij een eerder recente oorsprong. De (perceels- of afwaterings)greppel leverde één enkele scherf van een grape op die de opgravers ruim dateren tussen de late middeleeuwen en nieuwste tijd. Mogelijk gaat het om een intrusieve aanwezigheid. Verder werden er andere recente verstoringen aangetroffen naast enkele natuurlijke sporen.