Op basis van het landschappelijk booronderzoek kan gesteld worden dat binnen het plangebied voornamelijk matig droge zandbodems voorkomen met een A(p)-C bodemopbouw. In een deel van de site is de top van de C-horizont nog deels intact, voornamelijk dan in de zuidelijke helft. Er werd slechts één relevant archeologisch niveau aangeboord waarin sporen verwacht kunnen worden, namelijk de top van de C-horizont. Deze bevindt zich op ca. 55 tot 60 cm onder het huidige maaiveldniveau. De kans op het aantreffen van een in situ bewaarde steentijdsite wordt zeer laag ingeschat.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden drie perceelsgreppels met een NW-ZO verloop aangetroffen. Twee greppelsegmenten liggen in elkaars verlengde en vormen een perceelsbegrenzing die een zelfde oriëntatie kent als de 19de-eeuwse percelering. Ook de derde greppel kent een gelijkaardig verloop en kan ook hier gelinkt worden aan de postmiddeleeuwse percelering. De greppels hebben een zandige scherp afgelijnde vulling met een donkergrijsbruine kleur. Met uitzondering van baksteenbrokjes, die de recentere datering bevestigen, werden geen vondsten aangetroffen. Andere archeologische sporen werden niet aangetroffen. Daarnaast werden grootschalige verstoringen vastgesteld in het noordelijke deel, zoals ook waargenomen bij de boringen.