Het proefsleuvenonderzoek bracht slechts één natuurlijk spoor (windval) en tien antropogene sporen aan het licht, geconcentreerd in het zuiden en zuidwesten van het plangebied, dat iets lager gelegen is. De antropogene sporen zijn vijf greppels, één vermoedelijke post-middeleeuwse perceelsgracht, en vier kuilen, waarvan drie houtskoolrijke kuilen. De vondst van grijs en roodbruin aardewerk in kuilen dateren deze sporen respectievelijk in de volle middeleeuwen en Romeinse periode/vroege middeleeuwen of volle middeleeuwen. Er is dus sprake van menselijke activiteit centraal in het zuiden en zuidwesten van het plangebied ten vroegste vanaf de Romeinse periode/vroege middeleeuwen of volle middeleeuwen. Echter gaat het om vrij geïsoleerde off-site fenomenen, die niet duidelijk te linken zijn aan de aanwezigheid van structuren en/ of een archeologische site op het plangebied zelf.