Tijdens het proefputtenonderzoek aan de Priesterstraat te Poperinge werden verschillende archeologische sporen en structuren aangesneden. De aangetroffen sporen bestonden voornamelijk uit funderings- en muurresten te koppelen aan late 18de- en 19de-eeuwse bebouwing. In de noordelijke werkput werden enkele laatmiddeleeuwse kuilen aangesneden. In de zuidelijke werkput werd een waterkelder aangetroffen die mogelijk te relateren is aan de voormalige brouwerij ter hoogte van de site. Bij het uitbreiden van de werkput richting de Hondstraat werden enkele actieve grachtlagen van de Hondsgracht aangetroffen onder enkele dempings- en puinlagen. Hierbij kon vastgesteld worden dat de Hondsgracht afloopt in zuidelijke richting en zich vermoedelijk verder onder de Hondstraat bevindt. Het materiaal in de grachtlagen dateert uit de 18de eeuw. Een opmerkelijke vondst uit de grachtlaag betreft een 16de- of 17de-eeuwse zegelmatrijs van een Augustijnenabdij.
De laatmiddeleeuwse kuilen en de sporen gerelateerd aan de Hondsgracht zijn de meest relevante archeologische sporen binnen het plangebied. De laatmiddeleeuwse kuilen zijn gerelateerd aan achtererven, een fenomeen dat reeds veel geattesteerd werd in historische steden waaronder ook in
Poperinge. Deze achtererffenomenen zijn met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid toe te schrijven aan de bebouwing langs de Priesterstraat (waar geen verdere ingrepen voorzien zijn).
De percelen langs de Hondstraat werden tot het einde van de 18de eeuw ingenomen door de Hondsgracht waardoor er hier geen oudere bebouwing verwacht wordt. Bovendien bevinden deze aangetroffen sporen zich dieper dan de geplande werken en zullen bijgevolg niet verstoord worden.