Naar aanleiding van geplande werken met een eerder beperkte bodemingreep werd vanwege een hoog archeologisch potentieel een archeologische begeleiding van de werken uitgevoerd.

Tijdens de werken bleek dat het terrein verschillende keren opgehoogd is geweest maar de datering ervan is onbekend wegens de afwezigheid van vondsten. Onderaan bevond zich een zwart vettig pakket dat in verband te brengen is met het bouwrijp maken van het terrein. 

Tijdens het onderzoek werden slecht een beperkt aantal spoornummers uitgedeeld (n=15). De sporen werden zowel in de kapel, als in de tuinzone aangetroffen. Het onderzoek in de kapel leverde 6 sporen op waaronder de huidige vloer, een mortellaag (tijdelijke vloer?), een ouder, slecht bewaard vloerniveau en enkele oudere muurresten nl. een funderingsmuur en een keldertje in baksteen tegen de noordelijke buitenmuur.

In de zone van de nieuwbouw werden twee spoornummers uitgedeeld. Het gaat om een laag donkere teelaarde met gele vlekken, restanten van de zandlaag van een tuinpad. Deze laag teelaarde bevatte redelijk wat puin en enkele vondsten. Hier kon een gedeelte van de van de funderingen van de huisjes worden onderzocht tot een diepte van ca. 70 cm onder de dorpel. Tot op deze diepte was de volledige opbouw in baksteen (18 x 8 x 4,5 cm)
in kruisverband, met een verstek vanaf ca. 45 cm. De voegen waren gemetst met een harde grijze trasmortel.

Tijdens het uitgraven van het leidingentracé werden er drie keldergaten geregistreerd. Twee ervan stonden in relatie tot het washuis. 

Aan de voorzijde van het washuis werden nog enkele muurfragmenten geregistreerd. Deze waren opgebouwd uit baksteen (18 x 8 x 5 cm) en cementmortel. Waarschijnlijk was deze constructie een opvangbak. Een laatste muur in baksteen liep parallel aan de kapel. De functie ervan niet niet duidelijk.