Op het terrein, dat binnen de historische stadskern van Herentals zit en vlak bij het begijnhof, bevond zich het oude augustijnenklooster met kloostergang en kerk. Voor de aankomst van de augustijnen bevonden er zich al enkele gebouwtjes die, voor zover we weten, gebruikt werden als schoollokalen (zgn. Latijnse school). In 1616 namen de augustijnen de terreinen in en het nieuwe opgebouwde klooster met kloostergang werd afgebroken en verkocht in 1798 tijdens de Franse bezetting. De infirmerie bleef bewaard en doet nu dienst als archief van de stad Herentals. Daarna lag de rest van het terrein lange tijd braak.
Er werden 9 grafkamers geregistreerd in drie rijen van drie boven elkaar. Door het kunnen gebruik maken van een graafmachine van de aannemer konden de grafkelders bloot gelegd worden en een deel van de werkput in zuidelijk richting. Hierdoor kwamen enkele bijkomende muurrestanten vrij. Deze laatste sloten grotendeels aan op de grafkelder (identieke opbouw, bakstenen, mortel,..) en werden in het zuiden tegen een oost-west lopende fundering aangebouwd die hierdoor deels afgebroken was en die tevens verschillend was qua gebruikte bakstenen, mortel en opbouw. Deze interpreteren we voorlopig als muurrestant van de oude afgebroken kerk.
De volledige grafkelder was opgebouwd in baksteen en al de kamers hadden een tongewelf en een vloer in baksteen. Aan de zuidzijde was duidelijk te zien dat de grafkelders waren dicht gemetseld nadat de dode was bijgezet. In vijf van de 9 opgegraven grafkelders waren nog skeletten aanwezig. De drie bovenaan werden vroeger al afgebroken en waren bedekt met een puinlaag van de afbraak van het vroegere café en het latere fitness centrum dat hier stond. Van de drie middelste was er één al deels vernield en kon slechts de helft van het skelet worden ingezameld. De twee andere waren compleet. In één van de drie kamers onderaan was geen skelet aanwezig. Dit graf blijkt niet gebruikt te zijn geweest, het werd ook niet dichtgemetseld. De twee resterende graven bevatten houtfragmenten van planken waarop de dode was gelegd en aan de zijde werden langere planken verticaal gezet tegen de wand van de grafkamer. Opvallend is dat de doden met het hoofd in het zuiden en de voeten in het noorden lagen. Het grondige onderzoek van de skeletresten, die allen zuid-noord georiënteerd lagen, toonde aan dat de mondhygiëne van de overleden kloosterlingen bijzonder slecht was. Meerdere botresten vertoonden verschillende aandoeningen.
Of de grafkelders, die met een trap moeten toegankelijk geweest zijn, echt in het voorportaal van de kerk werden aangelegd of in de aansluitende kloostergang is nu nog niet duidelijk maar wel waarschijnlijk.