Uit het landschappelijk bodemonderzoek is gebleken dat het huidige bodemprofiel een relatief dikke ploeglaag bezit over het gehele projectgebied. Potentieel aanwezige steentijdclusters zullen dan ook grotendeels in deze ploeglaag zijn opgenomen. Verder zijn er ook geen aanwijzingen voor begraven, goed bewaarde loopniveaus teruggevonden.
Op basis van de verzamelde gegevens tijdens het proefsleuvenonderzoek kan gesteld worden dat binnen het plangebied, met uitzondering van één archeologisch relevant spoor, enkel sporen ten vroegste daterend vanaf de 15de eeuw en recente sporen voorkomen. Deze jongere sporen zijn bijna uitsluitend grachten met een N-Z verloop.
Eén spoor is ouder en wordt archeologisch relevant geacht. Het bevindt zich tegen de zuidelijke grens van het plangebied. Het betreft een houtskoolmeiler, vermoedelijk uit de ijzertijd of Romeinse periode. Er werd nagegaan of gerelateerde sporen binnen het plangebied verwacht konden worden, maar hiervoor werden geen indicaties vastgesteld.
Met uitzondering van de kolenbranderskuil lijkt het onderzochte gebied in het verleden geen bewoning of andere functie dan akkerland gekend te hebben. Het plangebied helt van het zuiden naar het noorden af en kende in het verleden centraal een depressiezone of geul. Deze werd niet vroeger dan aan het einde van de late middeleeuwen opgevuld, waarmee het terrein genivelleerd werd. Later werd hier een brede gracht aangelegd, wellicht ter afwatering van de meer zuidelijke gronden.