Tijdens de uitvoering van riolerings- en infrastructuurwerken werd een archeologische werfbegeleiding uitgevoerd. Deze bracht relevante resultaten over de dorpsontwikkeling aan het licht.
Het plangebied loopt, op basis van het digitaal hoogtemodel, van circa 7 m +TAW in het oosten (Noordland) af naar 6,7 m +TAW in het westen richting de Schelde.
In de drie bodemprofielen is onder antropogene lagen en ophogingspakketten, een begraven A-horizont vastgesteld die gedurende de vroege en volle middeleeuwen tot ontwikking kwam. Daaronder is de volledige podzolsequentie waargenomen met de witgrijze uitspoelingslaag, een zwartbruine en humeuze Bh-horizont, een bruin Bs-horizont en uiteindelijk het onaangeroerde laat-pleistocene dekzand.
De archeologische sporen werden aangetroffen op een diepte tussen ca. 4,8 en 6 m +TAW. Vooral in het oosten waren de sporen te lezen op een diepte van 6 m +TAW, naar het westen toe duikt de top van het laatpleistocene dekzand richting de 4,8 m +TAW. De aangetroffen sporen kunnen worden toegewezen aan de vroege tot en met de late middeleeuwen. De datering van de sporen is voornamelijk gebaseerd op het vondstmateriaal, stratigrafische verbanden en 14C-dateringen.
In werkput 1 zijn twee waterputten, een hoog aantal (paal)kuilen, een begraven A-horizont en enkele greppels aangetroffen.
In werkput 2 is er één waterput, alsook een hoog aantal (paal)kuilen en greppels aangetroffen. In het westelijke deel waren ophogingslagen zichtbaar met daaronder enkele diepe ontginningskuilen die in de middeleeuwen te situeren zijn.
In de deels opgegravan werkput 3 zijn er voornamelijk kuilen aangetroffen die gelijkaardig zijn aan de kuilen in het westelijke gedeelte van werkput 2. Ze zijn opnieuw te interpreteren als winningskuilen.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Indar