Tijdens de uitvoering van riolerings- en infrastructuurwerken, werd een archeologische werfbegeleiding uitgevoerd.
De bodembewaring is variabel en hangt sterk samen met de locatie en de aard van de menselijke ingrepen. Ter hoogte van de vesten is de bodembewaring volledig kunstmatig. Op één plaats werd wel een diep ontwikkelde bodem aangetroffen, maar dit gaat een lokale depressie zijn geweest waarin bodemvorming kon optreden.
In totaal zijn 3 sporen geregistreerd.
Een eerste spoor betreft een kuil of gracht waarvan de functie onbekend blijft maar mogelijk in verband te brengen is met het uitgraven van een kanaal halverwege de 19de eeuw. Zowel stratigrafie als vondstenmateriaal bevestigen een datering in de nieuwste tijd.
Een tweede spoor betreft wellicht de aanzet van de (droge) gracht van de stadsomwalling. Vondsten uit de vulling wijzen op een demping in de 17de eeuw.
Het derde spoor betreft een massieve constructie in kalk-, bak- en ijzerzandsteen. De constructie is gefundeerd op het tertiair zand en bestaat uit twee “wangen” (noord en zuid) van ongeveer 75 cm breed met een onderlinge tussenafstand van 5,2 m. De gehele constructie lijkt niet de fundering van de “Koepoort” maar van een bij de poort horend landhoofd voor een brug. Constructief (kalksteen, ijzerzandsteen en baksteen) lijkt de constructie te dateren in de late middeleeuwen. Sporen van een brug zijn niet vastgesteld. De op de historische kaarten zichtbare ravelijn valt buiten het projectgebied.
Ter hoogte van de Begijnhofvest zijn sporen van de aarden wal in het profiel zichtbaar.
Het vondstenmateriaal betreft voornamelijk zeer recent materiaal (post WO II).