Naar aanleiding van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een nieuwbouwproject met onderkeldering, vond binnen het projectgebied een vlakdekkende opgraving plaats met het oog op de lokalisatie van de aldaar gevestigde vroeg-19de-eeuwse scheepshellingen die op de aanpalende percelen al zijn geregistreerd.
Uit de 10 bodemprofielen bleek de algemene bodemopbouw te bestaan uit een bovenliggende antropogene ophooglaag (met veel bouwpuin en kolengruis) die zeer abrupt overging in de onderlinge natuurlijke afzettingslagen. De scherpe overgang van de antropogene ophooglaag naar
ongeroerde moederbodem bevond zich gemiddeld op +4,60 m TAW in werkputten 1, 2, 3, 4 en 7. In het noordwesten en zuidoosten van het plangebied, werkput 5, 6, 8 en 10, was dit zelfs nog dieper op +4,20 m TAW tot +4,00 m TAW.
Uit de geregistreerde bodemprofielen wordt duidelijk dat de oorspronkelijke bodemopbouw niet meer intact is ter hoogte van het plangebied. De verstoring reikt gemiddeld tot +4,60 m TAW en lokaal zelfs dieper tot +4,20 m TAW. Er kan worden aangenomen dat de diepere verstoring van de bodem het gevolg is van de ingrijpende werkzaamheden die plaatsvonden vanaf de tweede helft van de 19de eeuw.
Tijdens het onderzoek werden geen archeologisch relevante sporen en/of structuren aangetroffen. Er werd ook geen archeologisch relevant niveau aangetroffen.