waarneming

Kloosterweg

archeologisch element
ID
983152
URI
https://id.erfgoed.net/waarnemingen/983152

Beschrijving

De opgraving vlakbij de kerk en abdijgebouwen van Ninove werd sterk beperkt door een hoge grondwatertafel waardoor niet alle sporen in de volledige diepte konden worden onderzocht. Toch leverde het onderzoek opvallend veel bijkomende informatie over deze randzone van de abdij.

Het onderzoek vond plaats in en op de rand van een beekdal gevormd door de Beverbeek, een klein dal dat twee oude kouters van elkaar scheidde.

Sporen uit de oudste fase van de abdij (vanaf de 12de eeuw), zijn er niet aangetroffen. Gezien de abdijmolen ook reeds in de 12de eeuw wordt vermeld, wordt vanaf dan ook een zekere ‘inrichting’ van het beekdal verwacht. De situatie zoals deze gekend is uit de 16de eeuw van de kaart van Deventer was vermoedelijk lange tijd het beeld van het beekdal: in het dal stroomt zowel de westelijke stadsgracht alsook de oostelijke tak van de beek die de watermolen deed functioneren. Het dal kon worden overgestoken door middel van een brug. Resten van een brug werden aangetroffen in de vorm van pijlers in baksteen. De oostelijke zijarm richting de molen werd in de loop van de 16de eeuw gekanaliseerd door twee keerwanden aan beide zijde. Het oversteken gebeurde door een brug in baksteen waarvan de aanzet van de boog werd aangetroffen.

Op de overgang van de late 16de eeuw met het begin van de 17de eeuw werd deze oostelijke toevoer van water gedempt. De aanvoer van het noodzakelijke water gebeurde vanuit de westelijke tak van de beek (die deel uitmaakte van de omwalling).Deze voedde een spaarbekken die eveneens als abdijvijver werd gebruikt. Langsheen de vijver werd een poortgebouw opgetrokken waarvan de fundering - en wellicht ook een deel van het opgaand metselwerk - bestond uit blokken zandsteen. In het midden van de 17de eeuw werd dit poortgebouw gesloopt en vervangen door het gastenverblijf. Hiervan werden de funderingen van het zuidwestelijke deel opgegraven. In deze periode werd het noordelijke deel van het opgegraven terrein gebruikt als abdijtuin. Doorheen de ophogingspakketten liepen drainagegreppels en afvoerkanalen in verschillende maten. Al het overtollige water van het abdijcomplex en de tuin liep richting de vijver. Het gastenverblijf had vermoedelijk te kampen met verzakkingen wegens de onstabiele bodem, maar bleef desondanks staan tot het einde van de 18de eeuw.

Op laat-18de -eeuwse plannen en afbeeldingen is er geen sprake meer van het gastenverblijf, noch van de vijver. Met de afbraak van het gebouw werd dus mogelijk ook de vijver gedempt. In de 19de eeuw werd een brouwerij gevestigd aan de oude molen. Een reeks funderingen en vloeren van gebouwen, net ten noorden van het molengebouw gelegen, kunnen mogelijk deels met deze fase gelinkt worden. De vele overige muren in baksteen ter hoogte van de vijver kunnen worden gelinkt met structuren die er in de 19de en 20ste eeuw zijn opgetrokken. Het gaat om resten van oude schuren. Binnen één gebouw zijn resten van stookkanalen aangetroffen evenals een waterput. Deze kunnen mogelijk worden gelinkt met de brouwerij.

Het onderzoek bracht op die manier een reeks gegevens aan het licht die minder vaak aan bod komen bij de bespreking van deze historische site. Het gaat hier niet over de hoofdgebouwen van de abdij of de kerk en de evolutie ervan, maar van het gebruik van het landschap en de manipulatie ervan.

Het aangetroffen aardewerk komt vooral uit ophogingspaketten. De jongste aangetroffen vondsten behoren tot het industrieel wit aardewerk. Het gaat om enkele borden en een vijzel die in de periode 1775 of jonger gedateerd kunnen worden.

Het grootste deel van het materiaal lijkt zich echter te situeren in een eerste ophogingspakket en kan in de 17de eeuw worden gedateerd. Het Westerwald aardewerk met paarse mangaanversiering dat in dit pakket werd aangetroffen, kan gedateerd worden in de 2de helft van de 17de eeuw. Met slechts vijf individuen is duidelijk middeleeuws materiaal in dit pakket bijzonder schaars. Een worstoor in hoogversierd aardewerk, enkele uitgeknepen standringen in steengoed en enkele fragmenten grijs aardewerk van een grape en bodem op meerledige standvinnen werden gedetermineerd. Deze vondsten kunnen tussen de 13de en de 1ste helft van de 16de eeuw gesitueerd worden.

Interessant is dat het aandeel middeleeuws aardewerk aanzienlijk steeg wanneer in bepaalde zones naar een tweede vlak werd verdiept. Het aandeel grijs aardewerk was in vlak twee veel beter vertegenwoordigd. Bijna 41% (n=18) van het materiaal blijkt duidelijk middeleeuws aardewerk te zijn. Een groter aandeel grijs aardewerk werd gerecupereerd, verder komen in steengoed uitgeknepen bodems op uitgeknepen standring en drinknappen in Siegburg aardewerk voor. Daarnaast kon nog een kan in Maaslands aardewerk gedetermineerd worden. Het gaat hier dus hoogstwaarschijnlijk om een ouder ophogingspakket. Op basis van de middeleeuwse vondsten zou dit pakket in de periode 15de –1ste helft 16de eeuw gesitueerd kunnen worden.

Het dierlijk bot ingezameld tijdens de opgravingen in Ninove behoren tot minstens twee tafonomische groepen. Enerzijds werden twee contexten als krengbegravingen geïnterpreteerd. Het ging in de eerste plaats om de begraving van minstens twee honden. De tweede context bevatte de resten van een kalf en een schaap/geit. Anderzijds werden consumptieresten uit verschillende ophogingspakketten aangetroffen. Het ging echter om secundair afval. Er kon geen specifiek proces binnen de keten van verwerking van dierlijke producten herkend worden. Sporen van bewerking wijzen echter wel op het consumeren van minstens rund en schaap/geit. Daarnaast werden wellicht ook vogels zoals kip en zwaan/gans geconsumeerd. Vooral deze laatste groep lijkt te wijzen op de aanwezigheid van een gegoede klasse. Het aantal dierlijk bot dat werd ingezameld was minimaal. Ook hier is de afwezigheid van (gesloten) afvalcontexten de oorzaak. 


Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: Raap België bvba

Fasen 19de eeuw

Datering: 19de eeuw
Typologie: brouwerijen, muurresten, schuren
Gebeurtenis:

Laatmiddeleeuws aardewerk

Datering: late middeleeuwen
Materiaal: aardewerk
Gebeurtenis:

Postmiddeleeuwse fasen

Datering: nieuwe tijd
Typologie: abdijdomeinen, afwateringsgreppels, kloostertuinen, muurresten, ophogingslagen, poorten (bijgebouwen), tuinbruggen, vijvers
Materiaal: aardewerk, bot (dierlijk), metaal
Gebeurtenis:

Relaties

  • Is gerelateerd aan
    Kloosterweg 3


Je kan deze pagina citeren als: Inventaris Onroerend Erfgoed 2024: Kloosterweg [online], https://id.erfgoed.net/waarnemingen/983152 (geraadpleegd op ).

Beheerder fiche: Agentschap Onroerend Erfgoed

Contact

Heb je een vraag of opmerking over deze fiche? Meld het ons via het contactformulier.