Naar aanleiding van geplande restauratiewerken en aanpassingen binnen de kerk, vond een werfbegeleiding plaats en een beperkte opgraving van twee bedreigde grafkelders.
In totaal konden tien grafkelders onderzocht worden die alle te situeren zijn tussen de 16de en het begin van de 18de eeuw. Twee daarvan werden volledig uitgegraven tot op de vloer. Deze lagen buiten de crypte onder de viering en waren tijdens eerder onderzoek al opgegraven maar niet volledig onderzocht. In een van deze kelders bleken meerdere overledenen bijgezet in een west-oost richting. Een van de individuen was begraven met een zgn. doodskroontje uit koperdraad getooid met glaskralen. De andere kelder bevatten geen begravingen meer maar was gebruikt als ossuarium. Deze kelder was tijdens het vroegere onderzoek al volledig geruimd.
De overige kelders werden geopend, maar niet betreden. Toch kon er ook vanuit de toegangsopening heel wat informatie over deze kelders en de begravingen verzameld worden. Drie kelders werden niet geopend. In meerdere van deze kelders waren nog in situ begravingen zichtbaar waarvan het skeletmateriaal vrij goed bewaard was, net zoals restanten van de kist. De grafstenen geven heel wat informatie over wie er begraven ligt. Het gaat voornamelijk om familiegraven, waarbij ouders met hun kinderen werden bijgezet. Soms werden ook kleinkinderen of de schoonzonen en – dochters mee begraven. Een groot deel van de overleden personen was van adel of bekleedde een hoge geestelijke positie. Anderen waren dan weer vooraanstaande handelaars. De constructie van de kelders was tamelijk uniform. Veelal gaat het om een kleine tot middelgrote rechthoekige bakstenen ruimte, die overspannen wordt door een tongewelf en bepleisterd was zonder decoratie. De kelders zijn toegankelijk via een eenvoudig mangat in het westen dat wordt afgedekt door een grijsblauwe grafsteen. De overledenen waren bijzet in houten kisten die steunden op metalen staven of bakstenen dwarsmuurtjes boven een bakstenen vloer.
De vondsten kunnen onderverdeeld worden in aardewerk, metaal, glas (kraaltjes), pijpaarde, flora- en faunaresten (menselijk en dierlijk botmateriaal).
Het skeletmateriaal uit zowel de opgegraven grafkelders als het los botmateriaal is onderzocht door een fysisch antropoloog. In totaal werden er zestien individuen onderscheiden, al zijn er restanten van zeker twintig personen aanwezig.