De aanwezigheid van twee waterputten uit de periode 1350-1550 maakt duidelijk dat er sprake is van een erf uit de late middeleeuwen. Er zijn verder geen sporen die gekoppeld kunnen worden aan een gebouwplattegrond. Mogelijk zijn de sporen van de middeleeuwse huisplaats in de nieuwe tijd verstoord of liggen ze direct ten westen van de onderzoekszone. Uit de stalen van de waterputten werd zowel macroresten als pollenonderzoek gedaan. Deze wijzen op de aanwezigheid van een moestuin, grasland en een zeker mate van bebossing.
Het merendeel van de sporen en vondsten dateren in de nieuwe tijd en zijn aangetroffen in de zuidelijke helft van het onderzoeksgebied. Hieruit blijkt dat er in de 17de eeuw een pottenbakkerij op het terrein gestaan heeft. De sporen bestaan uit muurresten, uitbraaksleuven, afvalkuilen en kuilen die samenhangen met kleiwinning en/of de tijdelijke opslag van klei (zgn. rotten). De muurresten en uitbraaksleuven zijn te onvolledig bewaard om een plattegrond van het gebouw of de gebouwen te reconstrueren. Het intacte muurwerk bestaat uit een vierkante constructie van ca. 2,5 op 2,5 m gevuld met klei. Er zijn geen sporen van een oven. De oven zal ongetwijfeld in de directe omgeving van de werkplaats hebben gestaan. In 9 afvalkuilen zaten grote hoeveelheden misbaksels en productieafval in de vorm van gefragmenteerd keramisch bouwmateriaal. Uit de misbaksels blijkt dat er uitsluitend geglazuurd roodbakkend aardewerk geproduceerd werd: borden, deksels, grapen, kannen, koppen, pispotten en potten. De vormen kennen een lange doorlooptijd van 1575-1725.
Een waterput uit baksteen en de plantbedden in het zuidelijke deel van de opgraving behoren waarschijnlijk tot een gebouw dat in de 19de eeuw op de westelijke grens van het plangebied gestaan heeft.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: VUhbs archeologie
Beschrijving:
De langgerekte, rechthoekige kuilen met dezelfde oriƫntatie waren plantbedden die dienden voor grondverbetering bij tuinbouw.