Tijdens het terreinonderzoek zijn in totaal 231 vuursteenfragmenten ingezameld. De oudste occupatie gaat terug tot het finaalpaleolithicum, waarvan verschillende artefacten zijn aangetroffen die alle stadia vertegenwoordigen in de vervaardiging van vuurstenen artefacten. Ook het mesolithicum is vertegenwoordigd, hoewel deze periode op basis van typologische kenmerken moeilijker te duiden valt. Verschillende klingen duiden met zekerheid op een laatmesolithische fase. Wat betreft het neolithicum lijken verschillende fases aanwezig, zowel vroeg, midden als laat, maar ook hier zijn daterende artefacten afwezig. Gezien een deel van deze vondsten in situ is aangetroffen en de andere ex situ zijn verzameld, is een prehistorische occupatie moeilijk af te lijnen, vooral gezien ook het colluvium steentijdmateriaal bevatte.
De aanwezigheid van een middenneolithische oven wijst in ieder geval op een meer duurzame occupatie in de onmiddellijke omgeving van de oven, waarbij dan vooral gedacht moet worden aan bewoning. Dergelijke ovens worden namelijk tot nu toe altijd aangetroffen op bewoningssites.
Uit de middenbronstijd zijn een aantal waterputten gevonden die door middel van koolstofdatering zijn gedateerd. De paleo-ecologische monsters uit de middenbronstijd geven aanwijzingen voor het beoefenen van akkerbouw (met verbouw van gerst of tarwe) en veeteelt in de nabijheid. De omgeving bestond uit zowel droge en natte bossen, maar ook uit graslanden en velden die werden gebruikt om te maaien/voor begrazing en akkers.
Uit de ijzertijd zijn verschillende gebouwplattegronden aanwezig: een aantal vierpalige bijgebouwen, een silo, enkele kuilen en twee waterkuilen. Er zijn nog geen erfafbakeningen aanwezig, maar er is duidelijk reeds een functionele inrichting aan te duiden, gezien tal van bijgebouwtjes op een lijn zijn ingeplant op het hoger deel van het plangebied, tevens nabij een silo.
Vanaf de late ijzertijd maar met een hoogtepunt in de midden-Romeinse tijd wordt het gebied strak ingericht, volgens het model van de ferme indigènes, die vooral in Noord-Frankrijk, maar ook reeds in de omgeving zijn vastgesteld. Een groot enclos met diep gegraven greppels en een tweetal openingen vormt de basis, waarin ook een strak opgebouwde waterput het centrum vormt. Hierrond zijn een aantal lichtere enclos gegraven die eenzelfde oriëntering aanhouden en de ruimere omgeving inrichten. Er werd eveneens een brandrestengraf aangetroffen uit deze periode.
Voor de ijzertijd en Romeinse tijd is via het ecologisch onderzoek de aanwezigheid van gerst aangetoond, waarvan de aanwezige aarspilfragmenten wijzen op lokale oogstverwerking van dit graan. Het landschap rond de site bestond toenuit natte en droge bossen, met hazelaar en roos in de struwelen daaromheen. De open gebieden bestonden uit ruderale vegetatie, vaak belopen locaties (door zowel mens als vee), gemaaide/begraasde (vochtige) graslanden en water. De mens, zijn vee en de intensieve akkerbouw zullen in deze tijd een grote impact hebben gehad op het landschap.
In de volle middeleeuwen kende het plangebied terug occupatie. Het gaat hierbij dan om een volmiddeleeuws erf met mogelijk twee bewoningsfases, met een hoofdgebouw, bijgebouwen en erfgreppel. In de volle middeleeuwen bestond het landschap ook uit nat elzenbroekbos en droge bossen met onder andere hazelaar, es en eik, maar later ook uit esdoorn, beuk en iep. De open gebieden bestonden eerst uit grasland, omgewerkte gronden en bemaaide vegetatie (bijvoorbeeld hooi-/weiland), maar later ook uit wat heide en grasland. Er zijn geen lokale indicaties voor vee, al duidt een open landschap wel indirect op begrazing in de omgeving.
Datum:
De tekst wordt ter beschikking gesteld door: BAAC Vlaanderen bvba