Naar aanleiding van de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een woonverkaveling, vond binnen het projectgebied een proefsleuvenonderzoek plaats. Dit droeg bij tot een beter begrip van de landschappelijke evolutie van het onderzoeksgebied.
Het reliëf van het onderzoeksgebied vertoont in het noordwesten een eerder abrupte daling van ca. 29,40 m naar ca. 28,80 m TAW. De hoogst gelegen delen van het onderzoeksgebied parallel met de Tervantstraat bereiken een hoogte van ca. 29.60 m TAW. Dit is te wijten aan een relatief recente kunstmatige ophoging.
Uit de bodemprofielen blijkt dat het akkerdek bestaat uit meerdere lagen. Een deel van het terrein is duidelijk opgehoogd.
In totaal werden 108 sporencomplexen geregistreerd, waarvan 9 akkerlagen en andere antropogene lagen, 4 natuurlijke lagen, 6 natuurlijke sporen, 13 grondbeweringssporen, 14 grachten en greppels, 47 kuilen en 15 paalkuilen.
In totaal werden 9 vondsten ingezameld met in totaal 20 scherven in aardewerk. Binnen het kleine aardewerkensemble is de soortenrijkdom arm. Het gaat uitsluitend om scherven in rood aardewerk. De afwezigheid van grijs aardewerk laat een datering in de nieuwe tot nieuwste tijd vermoeden. Slechts enkele scherven wijzen op een oudere datering in de 16de eeuw.
Dankzij het proefsleuvenonderzoek is op dit ogenblik reeds geweten dat de mens in de loop van de 16de eeuw de grond ter hoogte van het onderzoeksgebied heeft ingericht door er baangrachten te graven langs de huidige Tervantstraat en langs een voetweg in de richting van de riviervallei. De aanwezigheid van gebruiksaardewerk in de vulling van de grachten doet vermoeden dat er op dat ogenblik ook al andere activiteiten plaatsvonden op het terrein. Vermoedelijk vond het verkavelen van de gronden op de overgang van het akkercomplex rond Tervant en de natte weidegronden van de riviervallei in deze periode plaats. De relatie tot een nabijgelegen schans is onduidelijk.