Archeologisch vooronderzoek naar aanleiding van geplande werken leverde geen archeologisch relevante sporen op.
Landschappelijke boringen hebben uitgewezen dat er meteen onder de ploeglaag (ca. 30 à 40 cm) een colluviumpakket aanwezig is dat gekenmerkt word door homogeen beige lemig zand. Ter hoogte van de bebouwing werd dit niveau (vanwege een ophogingspakket) aangetroffen tussen de 50 à 70 cm onder het maaiveld. Onderliggend aan het colluviumpakket werd een beige leempakket aangetroffen. Dit pakket werd geïnterpreteerd als zijnde Bt-horizont. Echter kon tijdens het landschappelijk booronderzoek de overgang tussen het colluvium en de Bt-horizont niet duidelijk waargenomen worden, waardoor deze laag moeilijk te interpreteren was. Daarnaast werden er op een deel van het plangebied (t.h.v. de Slijpbeek) fluviatiele afzettingen gemarkeerd.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werden er vijf profielen verspreid over het ganse terrein aangelegd. Daarbij kon de bodemopbouw deels anders geïnterpreteerd worden. Onderliggend aan de ploeglaag die gekenmerkt wordt door haar grijs-bruine kleur, komt inderdaad een pakket van beige lemig zand voor. Deze laag werd geïnterpreteerd als zijnde colluvium. Met die reden werd er dan ook beslist om een tweede vlak aan te leggen tot net onder dit pakket. Deze laag werd gekenmerkt door een sterk leemhoudend pakket waarbinnen kleiinspoelingen zicht baar waren. Dit pakket werd geïnterpreteerd als zijnde Bt-horizont.
Er werden geen sporen aangetroffen op het colluvium (vlak 1). Op het tweede vlak (Bt-horizont) werden 17 spoornummers uitgedeeld. Na het couperen van 8 van deze sporen, bleken deze allen natuurlijk van aard te zijn. Aangezien alle sporen een gelijkaardige vulling kennen, kunnen de overige sporen eveneens als zijnde natuurlijk worden beschouwd. Er werden verder geen (steentijd) artefacten aangetroffen.