Landschappelijke boringen hebben uitgewezen dat er in het lager gelegen deel van de advieszone sprake is van een intacte bodemopbouw. Hier situeert zich een textuur B horizont tussen respectievelijk 175 – 210 en 180 – 230 cm-mv. Deze is enkel bewaard gebleven in de zuidoostelijke zone, onder een dik pakket colluvium.
In de verkennende archeologische boringen werd nergens een artefact of indicator aangetroffen dat wijst op menselijke aanwezigheid uit de prehistorie.
Het proefsleuvenonderzoek leverde geen archeologisch relevante sporen op.
Tijdens het proefsleuvenonderzoek werd slechts een klein restant van een Bt-horizont aangetroffen in het zuidwestelijk gedeelte van het plangebied. Grotendeels bestond de bodem uit een Ap/Cq/C profiel. Dit bevestigt de resultaten van het verkennend archeologisch booronderzoek voor de bodemopbouw.
Het archeologisch vlak varieerde van hoogte tussen 42,45 m en 47,78 m +TAW waarbij het zuidelijk gedeelte het laagst ligt en het noordelijk gedeelte het hoogst. Dit volgt grosso modo het bestaande reliëf. Het vlak werd tussen ca. 100 en 160 cm aangetroffen onder het maaiveld.
Er werden 12 sporen aangetroffen binnen het plangebied. De sporen waren allen archeologisch niet relevant door hun (sub-)recente of natuurlijke karakter. De antropogene sporen hadden allemaal (sub-)recent materiaal in de vulling.