Landschappelijk booronderzoek:

Over het algemeen kan wel gesteld worden dat de boringen de aanwezigheid van het verwachte bodemtype (Zdp) bevestigen, namelijk matig zandige bodems met weinig of geen profielontwikkeling, en roestverschijnselen al vanaf ca. 40 cm -mv. Toch blijkt de profielontwikkeling in het noordoostelijke, lager gelegen deel ter hoogte van boringen 1 t.e.m. 4, en ook bij boring 8 wel sterker dan verwacht met duidelijk onderscheidbare (humus) B-horizont. Onder de Ap-horizont blijkt algemeen sprake van een (vrij) goed bewaarde bodem, ook al kan vooral in het zuidwestelijke deel enige bodemerosie en/of opmenging van de oorspronkelijke horizonten door diepploegen en perceelnivellering voor agrarische doeleinden, mogelijk versterkt met lokale watererosie, niet echt uitgesloten worden.

Verkennend archeologisch booronderzoek:

Er werden in de zeefstalen uit de verkennende boringen geen steentijdindicatoren: noch lithische artefacten, noch ecofacten werden aangetroffen in de zeefresidu’s van alle bemonsterde archeologisch relevante niveaus.

Proefsleuvenonderzoek:

Ter hoogte van het onderzoeksgebied langs de Geldstraat werden er geen archeologische sporen aangetroffen. Enkele natuurlijke sporen en recente verstoringen als gevolg van grondverbetering in het recente verleden werden geregistreerd.