Naar aanleiding van de verhoging van de bruggen over het Albertkanaal en de heraanleg van taluds, vond binnen de projectzones een archeologisch vooronderzoek plaats bestaande uit een landschappelijk booronderzoek en een proefsleuvenonderzoek.
Twee van de uitgevoerde landschappelijke boringen vertoonden een verstoorde bodem. Vijf boringen vertoonden een ophoging tussen 40 en 180 cm. Bij drie van deze boringen bleek onder de ophoging de begraven Ap-bodem nog bewaard. In de drie overige boringen werd onder de bouwvoor meteen de moederbodem waargenomen. Nergens was dus een intact bodemprofiel bewaard.
Het uitgevoerde verkennend archeologisch booronderzoek in een van de deelzones wees uit dat de verwachte gave bodem niet meer vast te stellen was. Er werd evenmin lithisch materiaal aangetroffen.
Uit de bodemprofielen in de proefsleuven bleek de de ondergrond in de meeste deelzones te bestaan uit een zandbodem met een hoofdzakelijk AC-profiel, alhoewel er hier en daar toch een restant van een B-horizont of BC-horizont bewaard was gebleven onderaan de ploeglaag.
Het bodemarchief omvatte één archeologisch relevant niveau, onmiddellijk onder de bouwvoor. Dit niveau bevond zich tussen + 11,86 m TAW en + 17,85 m TAW.
Enkel in zones 2 en 3 zijn relevante archeologische sporen aangetroffen, respectievelijk een weg (geattesteerd op historische kaarten) en verschillende restanten van een loopgravingesysteem uit WOII, alsook enkele niet dateerbare greppelsegmenten.
In de overige zones bleek de bodem danig verstoord zowel door de bouw van de spoorweg als door bebouwing en grondverbetering.