Het landschappelijk booronderzoek maakt duidelijk dat er geen intacte podzolbodem werd aangetroffen. De aanwezige sedimenten wijzen op hellingsafzettingen. Het onderzoeksgebied bevindt zich op de cuesta van Tielt. Alle boringen tonen een goed bewaarde bodemopbouw. Gezien de herwerkingsprocessen en verschuivingen gelinkt met het afzetten van de hellingsafzettingen hebben de sedimenten verschillende massabewegingen gehad. Gezien hun afzettingsgeschiedenis zijn op het vlak van steentijdpotentieel de sedimenten niet heel geschikt voor de bewaring en bescherming van relevante archeologische sporen. De aanwezigheid van een bewaard gebleven steentijdsite werd bijgevolg eerder laag ingeschat.
Door de goed ontwikkelde B-horizont in de bovenste lagen kon dit echter niet uitgesloten worden en werd in de zones waar de B-horizont werd waargenomen toch nog een verkennend archeologisch booronderzoek uitgevoerd. Wat betreft steentijdindicatoren werden alle verkennende archeologische boringen negatief bevonden: noch lithische artefacten, noch ecofacten werden aangetroffen in de zeefresidu’s van alle bemonsterde archeologisch relevante niveaus.
Bij het proefsleuvenonderzoek werden geen antropogene sporen aangetroffen. De bodem is een matig natte zandleembodem die door de zandige klei van de C-horizont last heeft van hangwater. Dit kan een verklaring zijn voor de afwezigheid van antropogene sporen. In werkput 1 werden twee verstoringen vastgesteld in de vorm van recente greppels. Allicht zijn deze te linken met landbouwactiviteiten vanaf het einde van de 19de eeuw of later. Mogelijk waren deze greppels bedoeld als perceelafbakening of om het terrein af te wateren. In werkput 1 en 2 werd telkens één natuurlijk spoor aangetroffen. In beide gevallen gaat het om een boomval. Er werd één losse vondst aangetroffen tijdens het proefsleuvenonderzoek. Het gaat om een fragment van een laatmiddeleeuwse dakpantegel met ophangnokje.