Alles 67 stalen van het verkennend archeologisch booronderzoek werden gezeefd. Er zijn in totaal 24 zeefresidu’s voor stalen bij de basis van de bouwvoor (Ap-horizont), 17 zeefresidu’s voor stalen uit de B/BC/AB-horizont, en 26 zeefresidu’s voor stalen uit de top van het moedermateriaal (C-horizont). De zeefresidu’s vertonen per archeologisch relevant niveau (basis Ap, B/AB/BC, top C) een vrij gelijkaardige samenstelling in de drie onderzoekszones binnen het projectgebied. In elk zeefresidu, en dus in elk archeologisch relevant niveau werd een grindfractie aangetroffen binnen het laat-pleistoceen eolisch dekzand. Wat betreft de antropogene inclusies komt in de meeste zeefresidu’s slechts een zeer kleine fractie houtskool, steenkoolgruis en baksteenrestjes voor. Wat betreft steentijdindicatoren werden alle verkennende archeologische boringen negatief bevonden: noch lithische artefacten, noch ecofacten werden aangetroffen in de zeefresidu’s van alle bemonsterde archeologisch relevante niveaus.
Binnen het onderzoeksgebied werden tijdens het proefsleuvenonderzoek slechts 2 archeologische sporen geregistreerd in de vorm van greppels. Deze greppels worden op basis van het weinige aardewerk gedateerd in de 16de-17de eeuw. In een windval werd 1 wandfragment handgevormd aardewerk (ijzertijd-vroeg-Romeins) aangetroffen.